
Op de achterflap van zijn rijk geïllustreerde boek vat hij het al kort samen: ‘In sommige gemeenten lagen armoede en werkloosheid ver boven het landelijk gemiddelde. Tuinders leefden van krediet naar krediet, arbeiders verdrongen zich voor een plaatsje in gesubsidieerde werkprojecten en middenstanders zagen hun omzet drastisch teruglopen.’
Lankester noemt de jaren dertig zelfs ‘het meest turbulente decennium van de twintigste eeuw.’ Het waren niet alleen de jaren waarin het fascisme en het nationaalsocialisme opkwamen, die uiteindelijk tot de Tweede Wereldoorlog zouden leiden, het waren vooral de jaren van een diepe economische depressie, die was begonnen met het instorten van de beurs in New York (1929). Die crisis breidde zich over de hele westerse wereld uit. In zes jaar tijd vertienvoudigde de werkloosheid in Nederland. Op het dieptepunt van de crisis in 1935-1936 moet ongeveer een derde van de beroepsbevolking boven de lijn Alkmaar-Hoorn, waar veel mensen leefden van tuinbouw, landbouw en veeteelt, zonder werk hebben gezeten.
Lankester dook in de archieven, ging te rade bij historische verenigingen en sprak met nabestaanden van slachtoffers van de crisis, om aldus de crisisjaren een gezicht te geven.

Grondwerkers bij de Amsteldiepdijk, ook wel de Korte Afsluitdijk genoemd, tussen het eiland Wieringen en Ewijcksluis, 1922. Fotograaf onbekend. Uit de collectie van Historisch Genootschap Wieringermeer.
Grote klappen
Vooral de tuinbouw kreeg in de jaren dertig grote klappen. Aardappelen en kolen werden doorgedraaid oftewel vernietigd, omdat ze de minimumprijs niet opbrachten. De inkomens van tuinders en transportarbeiders halveerden en menig tuinder moest zijn knecht ontslaan. Een tuindervrouw uit Breezand stuurde een brief naar de Schager Courant om de situatie uit te leggen. ‘Moeders kunnen hun kinderen niet meer voeden, laat staan zich zelve. Is het geen grote schande dat nu al weer duizenden kroppen sla en andere vroege groenten op de mesthopen worden geworpen, terwijl 95 procent van de arbeiders ze nog niet kan kopen.’
Lankester verluchtigt zijn beschrijvingen van de vaak zeer karige steunmaatregelen, met kleine portretjes, zoals van Nel Bommel uit Tuitjenhorn. ‘In de dertiger jaren heerste er grote werkloosheid’, vertelt ze. Er werd weinig verdiend en steun van de gemeente kregen haar ouders ook niet meer. Vandaar dat ze een dienstje nam bij een boer, die twintig km verderop woonde, voor 3,5 gulden in de week. Ze werd meteen aan het werk gezet en moest ’s avonds borstrokken breien voor de kinderen. Na een week kreeg ze heimwee en vroeg ze of ze zondag naar huis mocht. Dat mocht, maar alleen als ze de afwas van die middag had gedaan. En maandagmorgen om acht uur weer terug zou zijn. Na een jaar werken gaf ze er de brui aan, maar had ze in ieder geval genoeg geld verdiend voor een kunstgebit.

Doordat de minimumprijzen niet werden gehaald, moesten de aardappelen worden doorgedraaid, zoals hier bij de veiling in Bovenkarspel, 1933. Foto Theo Scholten. Uit de collectie van Historische Vereniging Oud Stede Broec.
Bezuinigen
Aanvankelijk koesterde de regering de hoop dat de crisis van korte duur zou zijn, maar toen de economische dip aanhield, volgden er bezuinigingen. Eerst werd er op ambtenarensalarissen bezuinigd, later op uitkeringen en steunmaatregelen.
Toen de werkloosheid en de armoede toenamen, had dat een ‘sneeuwbaleffect’, want als er geen geld binnenkomt, kan dat ook niet meer worden uitgegeven bij bakker of kruidenier. Winkeliers hadden voor duizenden guldens aan schuld uit staan, want op de pof kopen was heel gebruikelijk op het platteland. Menig middenstander raakte aan de bedelstaf, zeker toen de crisis zich rond 1935 verdiepte. En de kaas op de bekende kaasmarkt van Alkmaar niet eens de kostprijs meer opbracht.
Een half miljoen werklozen
In 1936 was het aantal werklozen in Nederland tot een half miljoen opgelopen. Tussen de 15 en 20 procent van de beroepsbevolking zat zonder werk, in Noord-Holland Noord was dat in sommige gemeenten zelfs het dubbele, terwijl de overheidssteun niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat was. Het crisiscomité van de gemeente Medemblik richtte een centrale keuken in waar werklozen en andere behoeftigen tegen kostprijs een eenvoudige maaltijd konden krijgen.
Een klein deel van de werklozen kon aan de slag in de werkverschaffing. Ze legden parken en wegen aan, groeven sloten of versterkten dijken. Grote werkverschaffingsprojecten waren het ontginnen en bouwrijp maken van de Wieringermeer, er werkten werklozen in de boswachterijen bij Schoorl en Petten, maar er werden ook vliegvelden aangelegd, zoals een militair vliegveld bij Bergen en een vliegveld op Texel, vanwaar duizenden passagiers voor acht gulden een retourvlucht naar Schiphol konden maken. In Amsterdam legden werklozen het Amsterdamse Bos aan. Aanvankelijk was de werkverschaffing vrijwillig, maar in de crisisjaren was die al snel verplicht, anders kon je naar een uitkering fluiten.

Collectebussen voor het Plaatselijk Crisiscomité Amsterdam, 1932. Foto graaf onbekend. Uit de collectie van Stadsarchief Amsterdam.
Werken en worstelen
Opstandigheid is niet iets wat de inwoners van Noord-Holland Noord met de paplepel is ingegoten, weet Lankester. Hun leven bestaat vooral uit werken en worstelen om het hoofd boven water te houden. Maar door de barre leefomstandigheden in de jaren dertig nam het protest tegen armoede en werkloosheid langzaam toe. In augustus 1932 gingen duizenden boeren in Alkmaar de straat op om met spandoeken te demonstreren: ‘Voor ons ploegen en zaaien willen wij geen honger maaien’. In Hoogkarspel trokken enkele honderden tuinders naar het gemeentehuis om de burgemeester te confronteren met hun enorme schuldenlast en belastingachterstand.
In de zomer van 1934 werden overal in het land grootschalige protesten tegen de steunverlaging hardhandig de kop ingedrukt. Bij het Jordaanoproer in de Jordaan vielen zelfs doden. Het waren de jaren van premier Hendrik Colijn, die als oud-militair sterk aan gezag hechtte en als ‘socialistenvreter’ te boek stond.
Stakingsgeest
Gestaakt werd er in het noordelijke deel van Noord-Holland vooralsnog niet. Werkonderbrekingen en stakingen vonden voornamelijk in fabrieken plaats, schrijft Lankester. Daarvoor moest je in de Zaanstreek en Amsterdam zijn. De armoede was ook niet vergelijkbaar met die in de arme veengebieden in Noord- en Oost-Nederland, ‘waar vanaf eind 19e eeuw de stakingsgeest springlevend was.’ De honderden arbeiders uit Groningen, Friesland en Drenthe die in de Zuiderzeewerken aan de slag waren gegaan, en dan met name de anarchisten en vrije socialisten onder hen, namen die stakingsgeest mee naar Noord-Holland.
Dat was ook wel begrijpelijk, want de werkomstandigheden waren niet al te best. Sommige arbeiders waren vier uur per dag onderweg om fietsend of lopend bij het werk te komen, dus toen de werkweek van 48 naar 55 uur werd verlengd, zonder dat daar extra geld tegenover stond, nam de onvrede toe.

Jordaanoproer in de Grote Wittenburgerstraat in Amsterdam, 1934. Fotograaf onbekend. Uit de collectie van Stadsarchief Amsterdam.
Burgemeester bekogeld
In november 1933 trokken tientallen arbeiders met hun vrouwen en kinderen naar de woning van de burgemeester van Kolhorn. Ze gooiden ruiten in en de burgemeester kreeg een steen tegen zijn hoofd. Met getrokken pistool hield hij de demonstranten op afstand, tot de veldwachters kwamen om hem te ontzetten en de orde te herstellen.
Twee jaar later vonden in dezelfde Wieringermeer verschillende protestvergaderingen plaats, nadat eerder al in Hoorn, waar 160 werklozen verplicht in de werkverschaffing in de Wieringermeer werkten, een betoging plaatsvond op de Kaasmarkt tegen de aanhoudende loonsverlaging in de werkverschaffing.
Maar de vlam sloeg in de pan, toen de minister van Sociale Zaken begin 1936 aankondigde dat de mensen in de werkverschaffing verplicht moesten rouleren, zodat er meer werklozen aan de slag konden. Na een aantal weken belandden de arbeiders dan weer in de uitkering, waardoor hun inkomen weer drastisch daalde.
Tijd voor actie
Het was dus tijd voor actie. Tijdens een protestvergadering schetste een arbeider hoe hoog de nood hoog was. ‘Ik ontvang 7,50 gulden aan steun. Daarvan moet 3 gulden huur af, 50 cent ziekenfonds en nog wat zaken als levensverzekering. Van wat er dan nog overblijft kun je geen konijn voeden, laat staan twee mensen. Ik vroeg mijn vrouw vanmorgen: ‘Wat eten we vandaag?’ Zij zegt: ‘Koolrapen en morgen ook en overmorgen ook.’ Nu de strijd is ingezet, zullen we moeten doorzetten, anders kunnen we straks niet eens koolrapen krijgen.’
Op zaterdag 25 april vond in Hoorn een grote demonstratie plaats. Meer dan vijfhonderd stakers en sympathisanten trokken die dag in optocht door de stad. Zwijgend liepen ze een rondje om het huis van de burgemeester. ‘Zo’n massaal protest was uniek voor het doorgaans brave Hoorn’. De halve stad was uitgelopen; de Kaasmarkt zag zwart van de mensen. De regering vond dat maar niks, bang als ze was dat de protesten naar andere werkverschaffingsprojecten zouden overslaan.

Omslag van ‘Stakkers & Stakers’, waarin Bart Lankester beschrijft ‘Hoe Noord-Holland Noord worstelde met armoede en werkloosheid 1930-1940.’ Fotograaf onbekend. Uit de collectie van Historisch Genootschap Wieringermeer.
De staking
Uiteindelijk brak er in Wieringen, waar zich de meest strijdbare arbeiders bevonden, een staking uit. ‘Honderden stakers fietsten in lange rijen door Hippolytushoef, kwamen in protest samen bij de plaatselijke arbeidsbeurs en gooiden de ruiten in van werkwilligen.’
Uit een ooggetuigenverslag van landarbeider Jo de Vries uit Anna Paulowna blijkt dat het er tijdens de staking heftig aan toe ging. Hij beschrijft hoe een actievoerder op het voetbalveld van Wieringen op een auto klom en de mensen begon op te hitsen. Er werd gejuicht en de vuisten gingen omhoog. Een vrouw van een Drentse arbeider riep: ‘Ja, u hebt gelijk. Wij moeten volhouden met deze staking. Onze mannen komen alle avonden vermoeid naar huis, uitgeput van het werk en wat brengt hij ’s zaterdags thuis: een loon te kort om van te leven, maar te veel om van te sterven.’
Waarschuwingsschoten
De volgende dag had de politie alle toegangswegen naar de Wieringermeer afgesloten. Alleen werkwilligen werden toegelaten. Een tiental stakers wist het cordon te doorbreken en liep over de sluisdeuren het land in, waarna een politieagent een kogel over hen heen schoot. ‘Onder de rest van de arbeiders ontstond grote woede en zij begonnen met messen te dreigen. De politie kon deze mensen niet meer tegenhouden. Schreeuwend gingen zij de Meer in en joegen de mensen die niet mee wilden doen aan de staking de Meer uit. Er werden klappen uitgedeeld en de werkmensen vochten met elkaar.’ De Vries vond het maar een ‘domme wilde staking’.
Een wilde staking die uiteindelijk niet veel zou opleveren. De actiebereidheid was er nog wel, maar anders dan in een fabriek, waar arbeiders het productieproces tot stilstand kunnen brengen, hadden de arbeiders in de werkverschaffing geen enkel dwangmiddel om verbeteringen af te dwingen. Bovendien zat er te weinig geld in de stakingskas. Op 6 mei vond een vergadering in Hoorn plaats, waar het socialistische Kamerlid Henk Sneevliet de tweehonderd stakers adviseerde om maar weer aan het werk gaan, wat de meesten dan ook deden.
‘Zo ging een van de grootste stakingen uit de geschiedenis van de werkverschaffing als een nachtkaars uit,’ concludeert Lankester. Er was te weinig steun geweest van vakbonden en politieke partijen, maar toch was de harde kern van de stakers niet ontevreden. Hadden de arbeiders immers niet hun tanden laten zien?
Auteur: Arnoud van Soest
‘Stakkers & Stakers, Hoe Noord-Holland Noord worstelde met armoede en werkloosheid 1930-1940′ werd geschreven door Bart Lankester en is een uitgave van Uitgeverij Noord-Holland.
Publicatiedatum: 24/07/2024
Vul deze informatie aan of geef een reactie.