Atlantikwall
Met evacuatie uit hun huizen hadden al meer bewoners van Zuid-Kennemerland te maken gekregen. De Duitsers bouwden namelijk de Nederlandse kust vol met bunkers, kazematten, tankversperringen, prikkeldraad, mijnenvelden en wat dies meer zij. Die kustversterking noemden ze de Atlantikwall. In december 1942 moesten daarom vele bewoners van Zandvoort en IJmuiden hun woningen verlaten en elders onderdak zoeken. Hun huizen werden vervolgens grotendeels met de grond gelijkgemaakt. IJmuiden was omgebouwd tot ‘Festung’ waarin de Duitse Kriegsmarine een uitvalsbasis voor torpedoboten en kleine onderzeeërs onderbracht.
Inundaties en versperringen
Net als bij de Nederlanders in 1940 speelde ook bij de Duitsers het water een belangrijke rol in de landsverdediging. Het peil van het IJsselmeer was verhoogd door bij eb de uitwateringssluizen in de IJsselmeerdijk gesloten te houden. Die watervoorraad kon worden gebruikt om inundaties mogelijk te maken. Ten oosten van Haarlem werden enige polders onder water gezet en er werden voorbereidingen getroffen om de Haarlemmermeer weer vol te laten stromen. De stad was in staat van verdediging gebracht door het bouwen van een grote betonnen muur, in de volksmond de ‘Mauermuur’ genoemd, en door tankversperringen, onder andere op de brug in de Rijksstraatweg over de Jan Gijzenvaart. De werkzaamheden daaraan werden in de eerste maanden van 1944 voltooid. Voor het geallieerde leger was nu nog slechts een smalle corridor over waardoor het kon optrekken en die was relatief eenvoudig te verdedigen door de Duitse Wehrmacht. De bewoners moesten hun huizen in die corridor verlaten en dat bracht de grote volksverhuizing in september 1944 teweeg.
Transportmiddelen
Opeens hadden duizenden mensen transportmiddelen nodig om have en goed te vervoeren. Daaraan was echter een groot gebrek en profiteurs zagen kans om een slaatje te slaan uit deze nood. Zo schreef Klein-Schiphorst: “Natuurlijk zijn er weer van die mensen, bloedzuigers is nog veel te zacht uitgedrukt, die van andermans noodlot moeten profiteren. Voor huur van een bakfiets of handkar durft men 100 tot 200 gulden te vragen, voor een paardewagen soms meer dan 1000 gulden. Zulke mensen zijn het ophangen niet waard.” Maar meer burgers toonden zich van hun beste kant: “De meesten echter tonen zich erg hulpvaardig en doen al wat in hun macht ligt om de mensen te helpen door het gratis beschikbaar stellen van vervoermiddelen.”
Tijdelijk onderdak
In april 1943 was er voor de herhuisvesting van de getroffenen bij het bombardement op de Amsterdamse Buurt door de gemeente een evacuatiebureau opgericht. Dit bleef bestaan en in verband met mogelijke nieuwe calamiteiten stelde het een onderzoek in om inzicht te krijgen in de woningvoorraad die geschikt was om er extra mensen in onder te brengen. Bij dit bureau konden de evacués zich melden als ze een onderkomen zochten. Het ging in september 1944 om veel mensen, in totaal kwamen 4140 woningen leeg te staan.
Velen zochten en vonden een onderkomen bij familie of vrienden. Soms werd het hun spontaan aangeboden. De vader van mejuffrouw G. van der Velde stond aan zijn tuinhek om enkele evacués uit te zoeken. Maar er bleven nog genoeg over die op gemeentelijke hulp waren aangewezen. De gemeente kon burgers met een grote woning verplichten evacués op te nemen. Daarbij diende zich een groot probleem aan. In een onbekend aantal voor het opnemen van evacués geschikte woningen bevonden zich onderduikers. Het evacuatiebureau diende die te ontzien, het risico van verraad was te groot. Maar dit leidde weer tot scheve ogen bij bewoners van evengrote huizen die wel evacués moesten opnemen. Met hun klachten kon men echter geen rekening houden.
Op elkaars lip
Mensen moesten nu in een huis samenwonen die voorheen elkaar vaak in het geheel niet kenden. In de hongerwinter, toen de elektriciteit was afgesloten en met grote moeite één kamer een beetje warm te houden was, kwamen die mensen ook nog eens op elkaars lip te zitten. Dat gaf spanningen. Daarover vertelde mevrouw A. Botti – Den Hollander uit Haarlem-Noord: “Wij hebben een weduwe met twee volwassen zoons en een dochter van veertien jaar een aantal maanden in huis gehad. Op de zolder was wel een slaapplaats te maken, maar toen waren we met ons negenen en ’s avonds bij een oliepitje of stompje kaars in één kamer samengeperst.”
Illegaal in het spergebied
Met al die spanningen van het gedwongen samenwonen is het geen wonder dat sommigen naar een andere oplossing zochten. Eén zo’n oplossing was het illegaal bewonen van hun verlaten huis in het spergebied. We weten niet hoeveel mensen die oplossing kozen, maar wel dat het voorkwam. Na de evacuatie bleek al snel dat de Duitse controle in het verlaten gebied weinig om het lijf had. De familie van mevrouw M.E. Bouwer behoorde tot de illegale bewoners. Haar vader had een smederij met inventaris moeten achterlaten en ging iedere dag controleren of alles er nog was. “Maar toen de winter kwam en de reis voor mijn bejaarde vader op het schrale rantsoen te bezwaarlijk werd, besloten we op aanraden van een overbuurvrouw clandestien ons huis weer te betrekken.”
Bevrijding
De door de Duitsers ontruimde gebieden bleven tot aan de bevrijding spergebied. Gelukkig voor iedereen in Kennemerland is het niet tot gevechten gekomen. De capitulatie kwam tot stand zonder de grote verwoestingen die oorlogshandelingen daar teweeg hadden kunnen brengen. Na 5 mei 1945 konden de geëvacueerden weer terug naar hun woningen, hopende dat die nog in goede staat verkeerden.
Bronnen
* Ronald Frisart (red.), Kennemerland hongert naar zijn bevrijding (Haarlem 1985).
* Jaarboek Haerlem 1944-1945 (Haarlem 1946).
* L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10a, eerste helft: Het laatste jaar 1 (‘s-Gravenhage 1980).
* G.M. Nieuwenhuis, Vijf jaren oorlog over Haarlem (Haarlem 1947).
* Ter inzage in de bibliotheek van het Noord-Hollands Archief.
Publicatiedatum: 11/01/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.