In de vroege middeleeuwen strekte het koninkrijk Frisia zich uit langs de hele Nederlandse en Noord-Duitse Noordzeekust. Het Nederlandse deel van dit koninkrijk was in die tijd verdeeld in drie stukken die ruwweg overeenkomen met de tegenwoordige provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland met Groningen. De Friezen waren al in de vroeg-Romeinse tijd (eerste eeuw na Chr.) langs de Noordzeekust naar het zuiden getrokken. Halverwege de zevende eeuw was het koninkrijk op zijn hoogtepunt, maar na de dood van koning Radbod in 719 viel Frisia al snel ten prooi aan de Frankische opmars. De Franken lijfden eerst het westelijk deel in, het gebied dat nu Zuid- en Noord-Holland is. Het eindigde met de slag aan de Boorne in 734 toen de Friezen door de Franken werden verslagen.
Leegloop Frisia
Voor de bloeiperiode van het koninkrijk was er juist een opmerkelijke afname van de bevolking geweest. Na de verzwakking van het Romeinse Rijk kwamen in de derde eeuw de volksverhuizingen op gang. Op een zeker moment liep ook Frisia leeg en dan vooral het noordelijke gebiedsdeel, het huidige Friesland. Lange tijd dachten archeologen en historici dat heel Frisia tussen de vierde en zevende eeuw onbewoond was geraakt. Recent onderzoek laat nu zien dat dit niet klopt. Met name in Noord-Holland zijn sporen gevonden van bewoning; hooguit was de streek rond de vijfde eeuw enkele tientallen jaren dun bevolkt.
Geschreven bronnen zijn er niet uit deze tijd. Het weinige dat we weten van deze bewoners komt uit archeologische onderzoek. Onder meer van het materiaal dat in het Archeologisch depot van de provincie Noord-Holland aanwezig is van verschillende opgravingen door de jaren heen: honderdduizenden aardewerkscherven uit alle tijdvakken. In promotieonderzoek zijn deze door archeoloog Jan de Koning systematisch in kaart gebracht. Uit dit onderzoek blijken ook interessante archeologische verschillen tussen Noord-Holland en de andere gebieden van Frisia, Zuid-Holland en Friesland zelf.
Groot verschil in aardewerk
“Er is wel sprake van een sterke afname van de bevolking. Dat zie je in het verdwijnen van het inheemse aardewerk. Tot in de vierde eeuw vind je nog massa’s lokaal vervaardigd aardewerk. In de periode daarna kom je dat aardewerk niet meer tegen en wat later vind je voornamelijk Frankisch aardewerk dat afkomstig is uit het Duitse Rijnland”, legt Jan de Koning uit. “Het is duidelijk dat er heel veel bewoning is tot ver in de vierde, misschien zelfs begin vijfde eeuw en dat Noord-Holland in elk geval vanaf de late vijfde eeuw alweer bewoond raakt. Ergens zit een demografische dip, dat moet ook wel, want je ziet een heel groot verschil in de materiële cultuur ervoor en erna. Alleen is die dip nergens zo klein als in Noord-Holland; in Friesland is die dip veel groter, daar zit er echt honderd jaar tussen.”
Continuïteit van bewoning
Opvallend is dat deze cultuurbreuk rond het jaar 400 niet leidde tot vervanging van het ‘Fries inheems’ aardewerk door Angelsaksisch aardewerk, zoals in de rest van Frisia. In Noord-Holland is nergens Angelsaksisch aardewerk gevonden, terwijl dat in Friesland juist veelvuldig voorkomt. Het lijkt erop dat de Angelsaksen – die in die tijd vanuit Noord-Duitsland naar de Britse eilanden trokken – Noord-Holland links lieten liggen. Een verklaring is de verkeersgeografische ligging van het gebied terzijde van de routes naar de Oostzee en Engeland.
De migratie vond vooral langs de kust over water plaats en die waterwegen liepen in Noord-Holland dood. Wie bijvoorbeeld naar Velsen in Kennemerland voer, kon alleen via dezelfde weg weer terug. Zeker in de vroege middeleeuwen was Kennemerland geen doorvoergebied, maar een eindbestemming. Gegeven deze geografische ligging is het niet verwonderlijk dat er in de luwte van de turbulente volksverhuizingstijd een kleine restbevolking in het gebied was achtergebleven. Het is aannemelijk dat Noord-Holland nog bewoond was – al was het spaarzaam – waardoor het geen aantrekkelijk vestigingsgebied was voor Angelsaksische immigranten. Behalve in Kennemerland zijn er nederzettingen bekend bij Castricum, rondom Schagen, op Texel en Wieringen (toen nog geen eilanden). Uit het gevonden aardewerk is af te lezen dat de bewoners onderling contact hadden; ze hadden een gemeenschappelijke materiële cultuur en bouwden ook op dezelfde manier hun huizen.
Geen grafvelden
De aanwezigheid van zo’n ‘restbevolking’ wordt ondersteund door twee andere aanwijzingen: de afwezigheid van grafvelden en de overlevering van prehistorische namen. Het bij elkaar begraven van doden is een ritueel dat in deze streken vanaf de vroege middeleeuwen opgang maakt. Deze nieuwigheid was waarschijnlijk meegebracht door immigranten. In het Zuid-Hollandse en Friese deel van Frisia zijn grafvelden gevonden; in Noord-Holland zijn die echter nog nooit aangetroffen. Het ontbreken van grafvelden is daarmee een indirecte aanwijzing voor de aanwezigheid van een restbevolking die nog teruggaat tot de Romeinse tijd of misschien zelfs tot de prehistorie.
Overgeleverde prehistorische namen
De tweede aanwijzing is het voortbestaan van prehistorische waternamen en plaatsnamen. In Noord-Holland zijn relatief veel prehistorische namen overgeleverd die we tot op de dag van vandaag kennen. Velsen, Limmen, Benes en Wimmenum zijn namen die al sinds de oudheid bestaan en hetzelfde geldt voor waternamen zoals Stierop, Zaan, Beemster, Wormer, Ilp en Jisp. Dit is opvallend want uit het Friese terpengebied is geen enkele prehistorische naam overgeleverd. Het overleven van deze namen is een sterke aanwijzing dat er (bijna) altijd mensen hebben gewoond in wat we nu Noord-Holland noemen. Vergeleken met de aangrenzende gebiedsdelen van Frisia – Friesland en Zuid-Holland – neemt de provincie daarmee een heel aparte plaats in binnen het vroegmiddeleeuwse koninkrijk.
Bron:
Jan de Koning. De betekenis van Noord-Holland binnen vroegmiddeleeuws Frisia.
Het hele artikel van Jan de Koning is verschenen in het tijdschrift van de Fryske Akademy, It Beaken 2012 nr. 1 / 2.
Publicatiedatum: 08/04/2013
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactieZeer interessant