IJzeren duim
Jisp gold in de zeventiende eeuw als een echt bedevaartsoord voor kreupelen, hopend op genezing. Men verstond er de kunst om botbreuken en kreupelen te genezen. Hoe dat precies gebeurde is nog altijd een goed bewaard geheim. De ledezetters liepen niet te koop met hun aanpak, bang dat de concurrentie hun monopoliepositie zou ondermijnen. Wel duidelijk is dat hun werkwijze niet zachtzinnig was.
Meester Willem Taemszoon, overleden in 1613, had de griezelige bijnaam ‘de ijzeren duim’. En niet voor niets. De zeventiende-eeuwse Zaanse geschiedschrijver Hendrick Soeteboom beschreef Taemszoon als “een man die sulcke harde vingers en handen heeft gehad, dat hij de ellendige menschen armen en benen brack en op ladderen bondt, dat van hun van benauwtheijdt het sweet als een rivier langhs de kinnebacken rolden en hoe dat de lieden kreten en kermden.”
Soeteboom veronderstelde dat Taemszoon zijn aanpak al doende onder de knie had gekregen als scheepsarts en was bijgeschoold door zijn vader die ook als chirurgijn te boek stond. Welke vaardigheden en kennis een heelmeester destijds bezat, is nauwelijks bekend. Tekenend is dat een heelmeester ook het vak van barbier uitoefende. Dat de vaardigheden van meester Willem Taemszoon hoog werden geschat, blijkt wel uit het feit dat de Staten van Holland hem beloonde met vijf stuivers voor elke soldaat in actieve dienst die voor behandeling naar Jisp werd verwezen.
‘Verbandhuis’
De praktijk van Taemszoon was gevestigd aan het Oosteinde. Het pand stond bekend als het ‘Verbandhuis’ en deed zeer waarschijnlijk ook dienst als hospitaal. Na de dood van Taemszoon in 1613 werd het ledezetten voortgezet door het geslacht Ploegh dat maar liefst drie generaties kreupelen behandelde voor het strikt geheime procedé.
De bekendste heelmeester was ongetwijfeld meester Cornelis Jacobszoon Ploegh (1624-1696), burgemeester en ledezetter. Zelfs uit het buitenland trok men naar Jisp om zich door deze beroemde man te laten behandelen. De middenstand voer daar wel bij, want de beter gesitueerden namen hun intrek in een van de vier herbergen in het dorp. De minderbedeelden werden gehuisvest in het ‘Verbandhuis’. In dat hospitaal of verpleeghuis heerste overigens een ijzeren discipline. Meester Ploegh was een groot voorstander van goede manieren. Vloeken werd bestraft, evenals te laat komen, roken of het gebruik van sterke drank. Overtredingen werden hardhandig bestraft door de patiënten te ketenen met een blok aan het been.
Manueel therapeuten
Het Tijschrift voor Manuele Therapie besteedde in 1996 een artikel aan de ledezetters van Jisp en probeerde aan de hand van allerlei beschrijvingen en gedichten uit die tijd een reconstructie te maken van de werkwijze van deze heelmeesters. Zo luidde één van de gedichtjes:
“Toen zag ik nog een jonge kwant, ’n zwaar gewicht dragend in zijn hand, en dat nog met zijn kreupele arm, ik beklaagde hem schier in mijn darm.”
Er werd dus destijds al met gewichten gewerkt, aldus de manueel therapeuten die concludeerden dat er voorts botten manueel werden gebroken en in de goede stand gezet. Ook werden er zeer waarschijnlijk rektoestellen, galgen en andere apparaten gebruikt. Het slagingspercentage van de behandelingen is volslagen onduidelijk. Wel is bekend dat een behandeling niet zonder gevaar was en er doden zijn gevallen in het dorp. Na de dood van de beroemde ledezetter Ploegh in 1696 kwam er een eind aan de patiëntenstroom in Jisp. Ploegh werd begraven in de hervormde kerk van Jisp. Zijn grafsteen is daar nog altijd aanwezig.
Publicatiedatum: 31/07/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.