Rond het jaar 1000 liggen de ‘donkere’ middeleeuwen echt achter ons. Er breekt een heuse bloeitijd aan voor Europa, met hogere temperaturen, betere opbrengsten in de landbouw en een bevolkingsexplosie als gevolg: de Middeleeuwse Zomer. Een grote trek naar de steden komt op gang en zorgt voor allerlei culturele veranderingen, die ook hun weerslag vinden in taal en schrift. De Lage Landen kennen dan een aantal plaatsen van formaat, waaronder Utrecht, waar de machtige bisschop van Utrecht zetelt, en Nijmegen, waar het Valkhof in gebruik is als palts van de keizer van het Heilige Roomse Rijk.
In deze periode verandert ook het gebied van Nederland ingrijpend. Veel meer land wordt in cultuur gebracht. Met paard en ploeg wordt bosgrond ontgonnen en zeedijken worden aangelegd om het water tegen te houden. Land wordt afgewaterd en veen ontgonnen, waardoor meer natte gronden bewoonbaar worden. Afgelegen gebieden zijn ineens bereikbaar en kunnen in kaart worden gebracht. De plaatselijke nederzettingen zijn vaak niet meer dan een groepje boerderijen bij elkaar, die bij een abdij of kasteel horen.
Kostbare kerkboeken
Kerken en kloosters schieten rond het jaar 1000 als paddenstoelen uit de grond. Noord-Holland telt dan zo’n tachtig kerken, gesticht vanuit moederkerken in onder meer Velsen, Heiloo en Petten. Het zijn niet alleen plekken van rijkdom, maar ook van kennis. Er zijn in ons land nog maar weinig mensen die kunnen lezen en schrijven, dus deze vaardigheden beperken zich tot de bestuurlijke en religieuze context. Aan hoven leggen oorkondes de rechten van steden vast en vormen het bewijs van een schenking of nalatenschap van land en goed. In kloosters kopiëren monniken kerkboeken en bijbels tot meerdere eer en lof van God.
Er worden zo prachtige kostbare boekwerken geproduceerd, die ons nog steeds versteld doen staan van hun schoonheid en uitbundige versieringen. Zoals de tiende-eeuwse Ansfridus-codex, die door Ansfried, bisschop van Utrecht, geschonken is aan de Dom van Utrecht. De voorzijde van de band is gemaakt van goud met daarin 32 edelstenen en verschillende symbolische afbeeldingen verwerkt. Het belangrijkste tiende-eeuwse boek in Nederland is echter het Evangeliarium van Egmond, dat door graaf Dirk II en gravin Hildegard aan de abdij van Egmond geschonken is. Hun beeltenissen achterin het boek zijn de oudste afbeeldingen van Nederlanders die we kennen.
Het vroegste Nederlands
Kerkboeken zoals de Ansfridus-codex en het Evangeliarium van Egmond zijn echter altijd in het Latijn geschreven. Latijn is de universele taal van kerk en bestuur, niet in de laatste plaats omdat het gezien wordt als de enige taal met een vaststaande set regels (grammatica). Boeken in de volkstaal komen we voor de twaalfde eeuw in Nederland eigenlijk niet echt tegen. Het oudste Nederlandse versje, ‘Hebben olla vogala’ uit ca. 1075, dat zelfs opgenomen is in de Canon van Nederland, is slechts een schrijfoefening op de laatste pagina van een Oudengels prekenhandschrift.
Uit dezelfde tijd komt de Leidse Willeram, een van de eerste boeken met daarin vroeg Oudnederlands. Willeram is de naam van de abt die rond 1060 deze verzameling commentaren op het Bijbelse Hooglied schrijft. Rond 1100 wordt er in de abdij van Egmond een kopie van het werk gemaakt, die aan het plaatselijke taalgebruik aangepast wordt. Er zijn Oudnederlandse woorden in te lezen als ‘turtulduvan’ (tortelduiven), ‘fiigboum’ (vijgenboom) en ‘min friundina’ (mijn vriendin). Ondanks de ouderdom zijn deze woorden al aardig als voorloper van het Nederlands te herkennen.
Probeer deze zin uit de Leidse Willeram maar eens te vertalen (tip: spreek de woorden hardop uit):
‘Ther fiigboum hauet furebraht sina bittera figon.’
(Vertaling: ‘De vijgenboom heeft zijn bittere vijgen voortgebracht.’)
Glossen in de marge
Het Nederlands van toen lijkt nog flink op het Oudengels en Oudhoogduits. Dat komt omdat deze talen allemaal tot de West-Germaanse taalfamilie behoren. In de vroege middeleeuwen is er nog geen Nederlandse standaardtaal, maar spreken de inwoners van de Lage Landen allerlei verschillende dialecten, zoals Oudfries, Oudsaksisch en Oudnederlands. Reizigers en handelaren moeten zich in al deze verschillende talen verstaanbaar kunnen maken om door het hele gebied zaken te doen. Vanaf het jaar 1000 wordt het Oudnederlands langzaam dominant, waardoor de gebieden qua identiteit naar elkaar toe groeien.
Van het Oudnederlands zijn zo’n 4500 woorden bekend, waarvan honderden plaatsnamen. Dat er juist zoveel plaatsnamen overgeleverd zijn, is niet heel verwonderlijk. Het weinige Oudnederlands dat we kennen, is namelijk afkomstig uit Latijnse teksten. In de marges werden losse woorden en aantekeningen (glossen) in de volkstaal genoteerd, om zaken te omschrijven waar geen Latijnse term voor bestond. Dat waren vaak lokale plaatsnamen of elementen van het landschap, zoals ‘duna’ (duin) of ‘wada’ (wadden). De Romeinen kenden deze plekken niet, dus was er nooit een Latijns woord voor bedacht.
Nederlandse psalmen
Een bekend werk met Oudnederlandse taal zijn de Wachtendonckse Psalmen, die oorspronkelijk misschien nog wel uit de tiende eeuw stammen. Het originele handschrift was in de zestiende eeuw in handen van de Luikse humanist Arnold Wachtendonck, naar wie de tekst genoemd is, maar is nu zoek. Er bestaan alleen nog kopieën, maar die geven ons wel een mooi inkijkje in de Oudnederlandse taal. Tussen de Latijnse zinnen van het psalmenboek is namelijk de Nederlandse vertaling van elk woord genoteerd. Hierdoor weten we precies wat elk Oudnederlands woord betekent.
Probeer deze zin uit de Wachtendonckse Psalmen maar eens te vertalen. Hieronder volgt eerst de Latijnse zin, dan dezelfde zin in het Oudnederlands en vervolgens de vertaling:
‘Laudabo nomen Dei cum cantico’ (Latijn)
‘Lovon sal ik namon godis mit sange’ (Oudnederlands)(Vertaling: ‘Ik zal de naam van God loven met zang’)
Talige transities
Vanaf de dertiende eeuw leren steeds meer mensen lezen en schrijven en verschijnen er boeken in de volkstaal. Niet alleen worden Latijnse teksten vertaald – zo kan men tegen het jaar 1400 de Bijbel lezen in het Frans, Nederlands, Engels en de meeste andere Europese talen – maar er verschijnen ook nieuwe verhalen: de eerste literatuur in de volkstaal. Verhalen over Reynaert de Vos en Beatrijs, die veel mensen welbekend zijn en nog steeds onderwezen worden op school. Deze rekenen we echter niet meer tot het Oudnederlands, maar tot zijn taalkundige opvolger: het Middelnederlands.
Ook het Middelnederlands is nog geen standaardtaal, maar een verzameling aan elkaar verwante dialecten die in de Lage Landen worden gesproken. Een van de belangrijkste verschillen tussen Oud- en Middelnederlands is dat onbeklemtoonde klinkers in het Middelnederlands afgezwakt zijn tot een toonloze -e (uitgesproken als ‘uh’ in bijvoorbeeld het woord ‘vader’). Zo veranderen de woorden ‘vogala’ in ‘vogele’ (vogels) en ‘lovon’ in ‘loven’ (loven). Daarmee komen we weer een stapje dichterbij het Nederlands dat we vandaag de dag spreken.
Wil je na het lezen van dit artikel eens testen of je Oudnederlands zou kunnen verstaan? Bekijk en beluister dan onderstaande video. Woorden die je niet herkent, kun je opzoeken in het online Oudnederlands Woordenboek.
Tekst: Sarah Remmerts de Vries
Bronnen:
- Bezoek aan de tentoonstelling ‘Het jaar 1000’ in het Rijksmuseum van Oudheden.
- Gregor Dijkhuis, De Middeleeuwse Zomer (Soesterberg 2021) 24-29.
- Judith M. Bennett en C. Warren Hollister, Medieval Europe. A short history (10e ed.; Boston etc. 2006) 367-368.
- Johan Nicolay en Rob van Eerden red., Noord-Holland in het 1e millennium (Castricum 2023). Een uitgave van de provincie Noord-Holland en archeologiemuseum Huis van Hilde.
- Online colleges van MOOC Middelnederlands.
- Hebban olla vogala in de Canon van Nederland.
- Oudnederlands Woordenboek van het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Publicatiedatum: 05/02/2024
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
2 reactiesHeel interessant
Geeft een mooi inzicht in de ontwikkeling van het Nederlands