Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Watergeuzen waren zowel piraten als bevrijders

Waren de watergeuzen piraten of bevrijders, of waren ze het allebei? Dit is het eerste deel van een driedelige serie over de watergeuzen, die de zeeën onveilig maakten, maar ook de Spaanse troepen van de Zuiderzee verjoegen. Op 14 en 15 oktober herdenkt de stad Hoorn de Slag op de Zuiderzee, die op 11 en 12 oktober 1573 plaatsvond.

Dr. J.C.A. de Meij, die op de watergeuzen promoveerde, noemt de watergeuzen, die van 1568 tot 1575 actief waren, de bekendste en kleurrijkste rebellen uit onze geschiedenis. Ze opereerden in een tijd dat Nederland en België nog verenigd waren en door de Spaanse koning Philips II werden bestuurd. De centrale regering van de Lage Landen zetelde in Brussel.

De Nederlanden zaten opgescheept met een vorst in het verre Madrid, die zich hier nauwelijks  liet zien en zich liet vertegenwoordigen door landvoogd Alva. Op 22 augustus 1567 kwam hij met een 10.000 man sterk leger in Brussel aan kwam en stelde menteen een Raad van Beroerte in. Die ‘Bloedraad’ was een reactie op de Beeldenstorm, die een jaar daarvoor woedde, waarbij armoede, werkloosheid en hongersnood een ideale voedingsbodem vormden voor religieuze spanningen. Aangevoerd door calvinistische predikanten koelde de bevolking zijn woede op bezittingen van de rijke katholieke kerk. Heiligenbeelden, altaren en monstransen werden aan stukken geslagen. De Beeldenstorm begon in Vlaanderen en bereikte uiteindelijk Amsterdam en Leiden.

Executies op bevel van Alva, ca. 1567, anoniem, 1618 – 1624 . Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-OB-78.987.

Bloedraad

De Bloedraad vervolgde protestanten en onder Alva’s bewind werden uiteindelijk 1100 mensen geëxecuteerd. Strijdmakkers van Willem van Oranje, zoals de hoge edelen Egmont en Horn, werden onthoofd. Nog zo’n 9000 anderen werden bij verstek ter dood veroordeeld, waaronder Willem van Oranje, die naar Duitsland vluchtte. Naar schatting zo’n 60.000 mensen vluchtten weg uit de Lage Landen. Ze trokken onder andere naar het Duitse Emden en een deel  van hen zou zich uiteindelijk bij de watergeuzen aansluiten.

De watergeuzen bestonden uit een bont gezelschap van lagere edelen, ambachtslieden, vissers, zeelui en avonturiers, die de Nederlanden ontvlucht waren uit angst voor Alva’s schrikbewind.  Sommige bannelingen sloten zich om economische redenen bij de watergeuzen aan, maar de verbannen edelen vonden elkaar in hun haat tegen Alva, tegen iedereen die hem gehoorzaamde en tegen de katholieke kerk. In Oost-Friese en Engelse havens rustten de ballingen schepen uit om als zeerovers in hun onderhoud te voorzien en het koninklijk gezag te tarten.

De watergeuzen richtten zich overigens niet direct tegen Alva, maar tegen iedereen die trouw aan hem bleef. En daarom kaapten ze Hollandse schepen, beroofden ze kerken en kloosters, ontvoerden ze priesters en overheidsdienaren en persten ze bewoners af.

Alva vermoordt de onschuldige inwoners van de Nederlanden, anoniem, 1572. Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-OB-79.012.

Hertog van Alva

Alhoewel de Staten van Holland een paar strafexpedities tegen de watergeuzen uitvoerden, met wisselend succes, vonden ze dat de bestrijding van deze piraten een taak was voor de centrale regering in Brussel. De hertog van Alva vond het echter niet nodig om permanent troepen te stationeren in het kwetsbare Holland. Hij zag de watergeuzen niet echt als een gevaar en beschouwde hen vooral als plunderaars.

Dat waren ze natuurlijk ook. Naar verluid hebben de watergeuzen alleen al tussen najaar 1569 en februari 1570 driehonderd schepen buitgemaakt. Daarbij werd een losgeld geëist van – omgerekend naar de huidige koers – veertien miljoen euro, zo becijferen Anne Doedens en Jan Houter, die de geuzenacties in het Waddengebied in kaart hebben gebracht, want vandaar konden de piraten de zeegaten controleren.

Ze noemen bijvoorbeeld het verdedigingswerk De Schans op Texel, dat Willem van Oranje tussen 1572 en 1574 liet aanleggen. ‘Dat was een plek met goed uitzicht op de rede waar de geuzen in die jaren grote aantallen koopvaarders buitmaakten.’ Het nabij Oudeschild gelegen fort, ligt tegenwoordig in een natuurgebied, maar de plek is nog steeds te bezoeken.

Overvallen op kerken

In minstens twintig Friese dorpen zijn tussen 1570 en 1572 kerken en pastorieën beroofd, vooral van zilveren en gouden miskelken, die de geuzen vervolgens gebruikten bij hun drinkgelagen. Die overvallen waren overigens niet zonder gevaar, want als een ‘vrijbuiter’ werd gepakt, werd hij drie maal met een gloeiende tang geknepen en vervolgens gewurgd of geradbraakt. Als je geluk had, werd je aan de galg opgehangen. Het waren sowieso ruige tijden. Toen dertig watergeuzen gevangen werden genomen, werden ze naar Groningen gebracht. Daar marcheerden ze door de stad, de afgehakte hoofden van hun gedode makkers mee zich meedragend.

Sommige geuzenacties hadden wel iets baldadigs. Zo trokken de rovers, enkele dagen nadat ze de abdij Oldeklooster bij Appingedam hadden geplunderd, in monnikspijen gehuld door de straten van het Oostfriese Norden, schreeuwend dat de andere Groningse abdijen ook aan de beurt zouden komen.

De watergeuzen konden behoorlijk te keer gaan. In de nacht van 2 op 3 maart 1571 vielen ze Schellingwoude en Monnickendam binnen. In Schellingwoude, een dorpje onder de rook van Amsterdam, werden de kerk en enkele huizen geplunderd.

De slag op de Zuiderzee, 1573, Jan Theunisz. Blanckerhoff, 1663. Collectie Rijksmuseum, objectnummer SK-A-3235.

Aanval op Monnickendam

De aanval op Monnickendam, een ommuurde stad, was spectaculairder. Een groepje mannen meldde zich ’s avonds laat met veel misbaar bij de gesloten poort. Ze maakten de poortwachtersweduwe wijs dat ze verlaat waren en alsnog naar binnen wilden. Toen de vrouw de poort opende, werd ze onder de voet gelopen door driehonderd geuzen, die meteen een aantal strategische punten in Monnickendam bezetten, zodat niemand de alarmklok kon luiden.

De vrijbuiters bestormden vervolgens de gevangenis en lieten 15 gevangen vrij. Terwijl de baljuw zich in een varkenskot in zijn achtertuin verstopte, plunderden de geuzen zijn huis, haalden daarnaast nog eens zeventig huizen leeg en sloegen in de kerk de beelden stuk. De pastoor wist te ontsnappen, maar de kapelaan werd meegevoerd, evenals zes stukken geschut met munitie die de geuzen uit het stadhuis haalden. Om twee uur ’s nachts vertrokken ze met hun drie krabschuiten en twee andere schepen die ze in de haven van Monnickendam hadden aangetroffen, om terug te keren naar hun uitvalsbasis in Oost-Friesland.

Texel

Behalve dat de geuzen in het Waddengebied koopvaardijschepen buit maakten, gingen ze daar ook wel eens aan land om te plunderen. Op donderdag 25 maart 1571 vielen 150 geuzen Texel binnen. In het huis van de Spaansgezinde admiraal Van Boschhuyzen sloegen ze twee mensen dood. Vervolgens verwoesten ze in Den Burg een kapel en een kerk. Het beeld van Sint Maarten in Oosterend werd door een gat in de muur naar buiten gestoken en achter de kerk verbrand. De begijnen van het klooster werden opgesloten en verkracht.  ‘Ze hebben daar moedwillig de in de eredienst gebruikte voorwerpen vernield, kapot smijtend en meenemende wat zij maar wilden,’ zou de assistent-schout later rapporteren.

Vier dagen later vielen de watergeuzen met negen schepen het Noord-Hollandse dorp Petten aan, braken de kerk open en namen mee wat hun te pas kwam. Voor tachtig ‘carolusguldens’ konden de bewoners voorkomen dat hun dorp werd verwoest. Ook Callandsoog kreeg bezoek van de geuzen en tal van inwoners van de aangevallen dorpen vluchtten naar het veiligere Bergen.

Slag op de Zuiderzee tegen de graaf van Bossu, 1573, Jan Luyken, 1730. Collectie Rijksmuseum, objectnummer: RP-P-OB-79.534

Schoorl

Op 5 februari 1572 gingen de watergeuzen bij Schoorl aan land. Ze lichtten zeven rijke dorpelingen van hun bed en doden een priester plus een dorpsbestuurder. De gevangenen werden als gijzelaar mee aan boord genomen. De dorpelingen moesten binnen zes dagen elfduizend gulden ‘rantsoen’ betalen, anders zouden de gijzelaars worden opgehangen. Dat losgeld is blijkbaar niet helemaal bij elkaar gebracht, want een paar dagen later werd de gevangen baljuw van Zijpe opgehangen.

In maart van datzelfde jaar kreeg Schoorl weer bezoek van de geuzen. Ze namen vijf of zes inwoners gevangen, die vervolgens naar het eiland Wieringen werden gebracht. Het losgeld werd op elfduizend gulden bepaald. Toen de bewoners van Wieringen dat hoorden, spraken ze er geuzenkapitein Blois van Treslong op aan. Elfduizend gulden, was dat niet wat erg veel voor zo’n dorp? Daarop ontstond er een ruzie tussen Treslong en een collega-kapitein, waarbij ze elkaar dreigden dood te schieten. Uiteindelijk werd het losgeld naar zevenduizend gulden verlaagd. Als er niet betaald werd, zouden de gevangen worden opgeknoopt. Voor zo ver bekend is dat niet gebeurd, dus vermoedelijk hebben de eilanders het geld bij elkaar gekregen.

Bossu wordt al krijgsgevangene Hoorn binnengebracht, 1573. Prent van Reinier Vinkeles, naar Jacobus Buys, 1787. Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-1944-2290.

Wieringen

Tijdens bovengenoemde acties in de kop van Noord-Holland verbleven de geuzen vijf weken in Wieringen, maar daar stieten ze wel op tegenstand. Boze boeren doodden een van de kapers en kaper Gysbrecht Moos raakte bij de gevechten gewond, werd gevangen genomen en twee weken later in Den Haag opgehangen. Het beroep van kaper bood dus veel avontuur, maar was niet van gevaar ontbloot.

De geuzenschepen hadden een behoorlijke actieradius. De ene groep Watergeuzen opereerde onder de Engelse zuidkust (de Kanaalvloot) en een tweede groep opereerde in het noorden van de Nederlanden, op de Eems en op de Wadden. Ze vormden niet echt een eenheid; soms werkten de kapiteins samen, soms gingen ze op eigen houtje uit kapen.

In een poging wat meer lijn in de ongeregelde geuzenbendes te brengen, verordonneerde Willem van Oranje dat de kapiteins en de lagere officieren op de geuzenschepen uit de Nederlanden afkomstig moesten zijn. Met beter personeel hoopte de prins zijn vrijbuiters ‘om te vormen tot een gedisciplineerde oorlogsvloot die zich onder zijn supervisie zou inzetten voor de bevrijding van de Nederlanden,’ zoals De Meij het formuleert.

Kaapvaart

Er was echter wel een probleem. Van Nederlandse kapiteins mag je misschien verwachten dat ze hun best doen om Alva te verdrijven, maar veel kapiteins, met name de mannen die door de Bloedraad waren verdreven, waren afhankelijk van kaapvaart om hun schepen van proviand te voorzien, hun bemanning te betalen en zich schadeloos te stellen voor het verlies van huis en haard. Voorlopig konden ze zich dus niet volledig inzetten voor een militaire operatie, omdat er af en toe ook buit moest worden binnengehaald. Daarbij werd de volgende verdeelsleutel gehanteerd: een derde van de buit was voor de prins van Oranje, een derde ging naar de kapiteins die er hun schepen van moesten bevoorraden en de rest ging naar de officieren en de manschappen.

Willem van Oranje wilde zo snel mogelijk een havenstad in Nederlanden veroveren, die onder zijn controle als basis voor zijn oorlogsvloot kon dienen. Maar ja, welke stad moest dat zijn? Groningen viel af, omdat daar een garnizoen van Alva was gelegerd en Amsterdam viel ook af omdat die stad te weinig aanhangers van de prins telde. Uiteindelijk viel de keuze op West-Friesland (Enkhuizen, Hoorn, Medemblik) en de Maasmonding (Rotterdam).

´t Veroveren van Den Briel, op den eersten april des jaars 1572 (Jan Luyken, 1679). Beeld: Wikimedia Commons.

Den Briel

Op 20 maart 1572 vertrekt geuzenadmiraal Lumey met 24 vaartuigen vanaf het Engelse eiland Wight om, na nog twee koopvaardijschepen te hebben gekaapt (hij kan het blijkbaar niet laten), koers te zetten naar de Nederlandse kust.

Hoe de watergeuzen op 1 april 1572 in Den Briel terecht komen, is niet helemaal duidelijk. Het is mogelijk dat ze enkele koopvaarders achtervolgden, maar hoe het ook zij, om twee uur in de middag laten 26 watergeuzenschepen voor Den Briel het anker vallen, om een begin te maken met het misschien wel bekendste spektakel uit de Nederlandse geschiedenis.

Aanvankelijk verkeren de Briellenaren in de veronderstelling dat het om vreedzame koopvaarders gaat, maar vervolgens eist Lumey in de naam van Oranje de stad op. Terwijl geestelijken, welgestelde burgers en het stadsbestuur via de zuidpoort weten te ontsnappen, rukken ’s nachts zo’n 250 geuzen de stad binnen. De overige duizend geuzen blijven op de schepen achter.

Eigenlijk wil Lumey weer vertrekken, want hij acht het onmogelijk om het stadje tegen een Spaanse aanval te verdedigen, maar een andere geuzenkapitein, Blois van Treslong, haalt hem over om de stad te versterken en voor de prins te behouden.

Verrast

Aanvankelijk wordt Willem van Oranje door de inname van Den Briel verrast. Het doorkruist zijn strategie om de Nederlanden gelijktijdig over land en vanuit zee aan te vallen. De watergeuzen beschouwen de plannen van Willem van Oranje, voor zover zij er al van op de hoogte zijn, als een bijzaak. Maar dat neemt niet weg dat de verovering van Den Briel een keerpunt zal worden in de strijd tegen Spanje, omdat verschillende steden in Holland en Zeeland zich na 1 april bij de Opstand aansluiten.

In Enkhuizen wakkeren teruggekeerde ballingen het aarzelende verzet aan en op 21 mei 1572 bestormen ze het stadhuis, waarna de gezagsgetrouwe stadsregering gevangen wordt gezet.

Onwillige schutters

Overal weten geuzenbenden aarzelende stadsbestuurders over de streep te trekken en zie je onwillige schutters die met zegevierende geuzenbendes worden geconfronteerd. Vaak hebben ze aan één dreigement genoeg om de poorten te openen. Daarbij komt dat ze liever geuzen binnen hun poorten hebben dan Spaanse garnizoenen, die nog wel eens aan het muiten slaan als ze geen soldij krijgen, een fenomeen dat zich tijdens de Tachtigjarige Oorlog vaker zal voordoen.

Na Enkhuizen trekken de watergeuzen Hoorn, Edam, Monnickendam en Haarlem binnen. De Tachtigjarige Oorlog is daarmee nog lang niet beslist, want om Haarlem en Leiden zal nog zwaar worden gevochten, maar de geest is uit de fles.

Toontje lager

Op 19 juli 1572 komen de Staten van Holland bijeen, om prins Willem van Oranje als stadhouder van Holland, en daarmee als leider van het verzet, te erkennen. De watergeuzen moeten vanaf dat moment echter wel een toontje lager zingen. Ze zullen in de jaren 1573-1575 nog wel een belangrijke rol in Holland en Zeeland spelen, onder andere in de Slag op de Zuiderzee van 11 oktober 1573, maar ze staan daarbij wel onder scherpe controle van Oranje en de stedelijke overheden.

Uiteindelijk zal de opstand maar liefst tachtig jaar duren en pas in 1648 eindigen met de Vrede van Munster.

Auteur: Arnoud van Soest

Bronnen:

  • Dr. J.C.A. de Meij, ‘De Watergeuzen, Piraten en bevrijders’.
  • Anne Doeder en Jan Houter, ‘De Watergeuzen, een vergeten geschiedenis,
    1568-1575
    ’.
  • Arne Zuidhoek, ‘De Watergeuzen: partizanen of piraten’.

Publicatiedatum: 28/09/2023

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.