In een gezamenlijke actie hebben dierverzorgers van Ecomare en vrijwilligers van de Koninklijke Nederlandse Reddings Maatschappij op 11 mei 2023 een zeehond bevrijd van een stuk visnet. Ze wisten het dier met een hoepelnet te vangen en het net los te knippen.
Het touw had weliswaar een wond veroorzaakt, maar naar het oordeel van de dierverzorgers zal dit vanzelf helen. De zeehond kon dus meteen worden losgelaten. Eerder die week werd nóg een zeehond van een net bevrijd. Dit keer was het een docent van een middelbare school die het dier uit de misère verloste. Helaas is het geen zeldzaamheid dat stukken net en ander zwerfafval slachtoffers maakt, zo laat Ecomare, een Texels natuurmuseum annex zeehondenopvang, in een persbericht weten. ‘Vaak met de dood tot gevolg, tenzij een dier op tijd kan worden bevrijd.’
Haringverslinders
In de negentiende eeuw was dat wel anders, toen werd er nog volop op zeehonden gejaagd. In oktober 1898 meldt de Leeuwarder Courant nog dat een schipper, die naar de toepasselijke naam Jacob Visser luistert, tussen Schiermonnikoog en Texel maar liefst 180 zeehonden heeft gevangen. De krant vermoedt dat kustvissers daar wel blij mee zullen zijn, want al in 1851 klagen vissers op de Zuiderzee over zeehonden die ‘den haring des daags verslinden, de netten der visschers dikwerf doorbijten, zodat de moeite van een geheelen dag zeilens dikwijls beloond wordt met schade aan net en want.’ Zeehonden zouden onder de haring ‘groote verwoesting’ hebben aangericht. ‘In een dezer dieren zou men, bij opening plus minus 200 stuks haringen gevonden hebben.’
Vooral Urker vissers hebben er last van en maken dan ook regelmatig jacht op de concurrentie. De Hoornsche Courant schrijft er in juni 1893 het volgende over: ‘In de laatste dagen wordt op het eiland Urk veel jacht gemaakt op zeehonden. Wegens de grote schuwheid dezer dieren, laten zij zich niet gemakkelijk vangen.’
Als zeehonden worden gevangen, wordt er van het spek traan gemaakt. Hun vel wordt gelooid en daarna wordt het tot kleedjes en tabakszakken verwerkt. Met het vlees wordt meestal niets gedaan, dat gaat weer terug de zee in, al is het volgens de Texelse robbenjager Piet Leen best te eten, zoals hij in Het Parool uitlegt. Menigmaal snijdt hij een zeehond open, haalt er de lever uit en die bakt hij dan ergens op een wad.
Jachtexcursies
Begin vorig eeuw worden op Texel zelfs jachtexcursies georganiseerd voor Twentse fabrikanten, die op zeehonden en zeevogels mogen schieten. Dat is overigens nog niet zo makkelijk, want een zeehond afknallen als die af en toe zijn kop boven water uitsteekt zou ‘haast onmogelijk’ zijn. Vandaar dat de amateurjagers liever wachten tot de zeehonden zich op de zandbanken hebben genesteld.
Daarvoor moet wel een truc worden uitgehaald. Als de plezierjagers naar de zandbank zijn gebracht, vaart de schipper terug naar zijn schip. De zeehonden denken dat het weer veilig is, keren terug naar de zandbank en dat is voor de jagers het sein om de trekker over te halen. Is het schot dodelijk, dan drijft de zeehond nog enige ogenblikken op het water, waarna de jagers het dier aan land brengen, voorzichtig van zijn vel ontdoen, dat vervolgens wordt gezouten en gedroogd, als een herinnering aan de jacht op de Wadden.
Een eigenaardig geluid
Dat zeehonden zich niet makkelijk laten vangen, maken we ook op uit een krantenreportage van augustus 1891: ‘De Robbenbol, een zandbank bij de Vliehors (Texel) levert tegenwoordig een alleraardigst schouwspel op. Dag aan dag liggen daar honderden zeehonden zich in ’t zonnetje te koesteren, zich verkwikkend aan den frisschen zeewind. ’t Is echter niet mogelijk een der dieren te bemachtigen, want zoo voorzichtig kan geen schuitje naderen of de wachten waarschuwen de slapenden door een eigenaardig geluid, en in een oogwenk zijn alle te water.’
De Texelse robbenjager Piet Leen neemt regelmatig verslaggevers mee op sleeptouw. Alsof ze in Afrika op groot wild jagen, schetst de verslaggever de sfeer. ‘Op handen en voeten kruipen wij voorwaarts.’ Teleurstelling maakt zich van hem meester als de robben van de zandplaat zijn verdwenen. ‘Geen plons gehoord, geen beweging gezien, maar de robben zijn verdwenen.’ Dan rukt Piet Leen het geweer uit handen van de verslaggever. Hij richt, maar ook hij is te laat, want het veilige waterdek sluit zich al boven de zeehond. ‘Ze hebben je zoo in de smiezen,’ verzucht hij.
Lastpakken
Maar anno 1900 zwemmen er zo veel zeehonden in zee rond, dat vissers beginnen te klagen over die ‘vraatzuchtige zeehonden’, die vissen uit de netten pikken, of met hun poten en bek de netten beschadigen. Ze willen dat het Rijk een premie zet op het doden van die lastpakken en dat gebeurt dan ook. Het Rijk looft een premie uit voor elke gedode zeehond: drie gulden voor een vrouwelijk en 2,50 gulden voor een mannelijk exemplaar.
De premie heeft effect, want in oktober 1908 meldt de Nieuwe Harlinger Courant dat er in het afgelopen kwartaal in het Waddengebied in totaal 128 zeehonden zijn gedood. De jagers mogen de huid en het spek houden, wat nog eens 2,50 gulden per zeehond oplevert. Die premie doet Jaap Koning, op dat moment de oudste robbenjager van Texel, besluiten om nog maar eens het wad op te gaan. Als hij in november 1917 op 93-jarige leeftijd komt te overlijden, heeft hij maar liefst 868 zeehonden door zijn ‘nooit missend schot’ naar de zeehondenhemel geholpen. De krant vermeldt er nog bij dat hij ‘heel gezellig kon vertellen’ en dat hij als knaap te Amsterdam ooggetuige is geweest van het vertrek ‘van den eersten trein naar Haarlem.’ Daar hebben die zeehonden natuurlijk niks aan, maar het is mooi meegenomen.
Niet alle zeehonden worden overigens gedood. In juni 1903 treffen we bijvoorbeeld een bericht in het Nieuws van de Dag aan dat bij het Texelse Cocksdorp twee jonge zeehonden zijn gevangen, die zich ‘vlug en tierig’ gedragen en met melk worden gevoed. De dieren zullen òf naar Artis worden gezonden òf aan kermisreizigers worden verkocht.
Wrede jagers
Maar dat zijn toch echt uitzonderingen. Op Texel zijn er namelijk robbenjagers die de dieren op uiterst wrede manier doden. In september 1907 meldt De Courant: ‘Een visscher van Texel wist in twee dagen 14 zeehonden te vangen, en wel op een nieuwe wijze. Hij had namelijk op de plaats, waar de robben gewoonlijk komen slapen, planken met pennen geplaatst, waarin de dieren vastraakten.’
Het Algemeen Handelsblad van 9 januari 1910 geeft een uitvoerige beschrijving van deze manier van slachten, waarna de wrede jager als volgt wordt getypeerd: ‘Bloed kan hij wel zien van de zeehonden, en voor hun leven gevoelt hij niets, hoe smeekend ze hem ook aankijken.’
Robbenkloppers
Het zijn deze praktijken die andere Texelse robbenkloppers later zullen afkeuren. In 1915 wordt de barbaarse methode om zeehonden met ijzeren pennen te vangen verboden. In 1947 worden de vangstpremies afgeschaft, waarna alleen nog gecertificeerde jagers op zeehonden mogen jagen. In 1957 wordt de jacht op zeehonden in Nederland voorgoed gesloten en in 1964 wordt er tussen Texel en Vliet een zeehondenreservaat geopend.
Dan wordt het februari 1965. Een verslaggever van Het Parool blikt met de al eerder genoemde Piet Leen terug op de tijd dat hij soms tien robben op een dag schoot. Dat er op zeehonden gejaagd mocht worden, vindt hij overigens nog wel te verdedigen. ‘Die dieren vraten gewoon te veel haring’.
Weerhaken
Maar de manier waarop sommige collega’s te werk gingen, door de dieren bij laag water in de richting van balken met weerhaken te drijven en vervolgens met een bijl dood te slaan, vindt hij maar niks. ‘Het water werd helemaal rood; het gehuil van de dieren was niet om aan te horen.’ Hij hielp de dieren liever met een goed gericht schot op de slaap naar de andere wereld.
Voor elke rechtervoorpoot van een zeehond streek hij een premie van drie gulden op, voor een zeehondenvel kreeg hij 2,50 gulden en het vet verkocht hij aan een zeepfabriek in Leeuwarden. Bij het havenhoofd van Cocksdorp kookte hij het eerst uit, in een grote pot, midden op straat, want binnenshuis was de stank niet te verdragen. De schooljongens stonden er bij en vroegen om de kaantjes die in het vet ronddreven.
Piet Leen ging als elfjarige jongen met zijn vader mee op zeehonden- of robbenjacht. Hij herinnert zich hoe ze op de zandbank, tegen de wind in, de zonnebadende dieren moesten besluipen. De truc was om ze bij de achterpoten te grijpen en meteen van de grond te tillen. ‘Als je ze hoog genoeg van de grond houdt, kunnen ze met hun tanden niet bij je benen komen.’ Zijn vader hield met gemak zeehonden van 150 kg in bedwang.
Badgasten met geld
Vòòr de oorlog liet Leen zich inhuren om met gefortuneerde badgasten op zeehondenjacht te gaan. Niet dat ze er veel van konden. ‘Zij schoten zes keer mis.’ Boerenkinkels, dat waren het. ‘Die lui leerden het nooit. Maar ja, ik kreeg er voor betaald.’
Maar goed, dat was toen. Anno 1965 mag er niet meer op zeehonden worden gejaagd. En is dus zelfs het ‘goedgerichte schot op de slaap’ taboe. Vanaf dat moment zijn zeehonden beschermd. En Piet Leen, die ziek was geworden door de kou op het open water, werkt inmiddels op de sociale werkplaats in Den Burg, waar hij lampenkapjes maakt, en molentjes die een melodietje spelen: Tulpen uit Amsterdam.
Auteur: Arnoud van Soest.
Voor het historische deel van dit artikel werd gebruik gemaakt van het digitale krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek, www.delpher.nl.
Ecomare is een leuk en boeiend dagje uit voor alle leeftijden. Je ziet er zeehonden, vogels, vissen en andere zeedieren van heel dichtbij. In het natuurmuseum van Ecomare ontdek je alles over Werelderfgoed Waddenzee, de Noordzee en Texel. Ecomare ligt midden in het Nationaal Park ‘Duinen van Texel’. Kijk op de website voor meer informatie.
Publicatiedatum: 29/05/2023
Vul deze informatie aan of geef een reactie.