
Een van de eerste dingen die opvalt als je een duik neemt in de krantenarchieven, is dat het opkomstpercentage voor de Tweede Kamerverkiezingen vlak na de oorlog opvallend hoog is. In 1946 gingen er 4.212.903 mensen naar de stembus, wat neerkomt op een opkomst van 94,4 procent. Je zou denken dat we na vijf jaar bezetting weer zin hebben om ons eigen parlement te kiezen, maar er is een veel prozaïscher verklaring: van 1917 tot 1970 kent Nederland een stemplicht. Als die plicht wordt afgeschaft, daalt het opkomstpercentage dan ook flink, met als dieptepunt 73,3 procent in 1998. Inmiddels ligt de opkomst gemiddeld bij Tweede Kamerverkiezingen rond de 80 procent.
Verkiezingsfraude komt in Nederland nauwelijks voor, maar als het wordt gesignaleerd, wordt het hard aangepakt. Zoals in 1952, als het Amsterdamse gerechtshof een 42-jarige stoker uit Amsterdam veroordeelt tot één maand gevangenisstraf, omdat hij niet één, maar twee stembiljetten heeft ingevuld. Tevens wordt hem zijn kiesrecht voor vier jaar afgepakt. De man, een bestuurslid van de CPN, is aan twee stembiljetten gekomen omdat hij beweert zijn oorspronkelijke biljet verloren te hebben.

Het stembureau in de Roetersstraat 2 te Amsterdam, 1966. Collectie Stadsarchief Amsterdam.
Een geintje
En soms wil iemand gewoon een geintje uithalen, zoals die garagehouder uit Doorn: J. van Os. In 1967 doet hij in drie kieskringen, waaronder Amsterdam, met zijn politieke partij mee. Als lijsttrekker fungeert zijn zevenjarige kleinzoon Fritsje. Dagblad Tubantia vermoedt dat Van Os de aandacht wil vestigen op een leemte in de kieswet. Die wet maakt het mogelijk dat een kind zich kandidaat stelt voor de verkiezingen. Je mag zelfs op hem stemmen, maar het jochie mag alleen niet de Tweede Kamer in, want daarvoor moet je minstens 23 jaar zijn.
De president van de Utrechtse rechtbank moet er aan te passen komen om opa, op verzoek van Fritsjes vader, te verbieden hem in te zetten als lijsttrekker. Het hoofdstembureau in Amsterdam heeft hem ook al van de kandidatenlijst voor de ‘Christelijke Nationale Volkspartij voor Monarchale Democratie’ geschrapt, waar zijn opa voorzitter van is. Het kind heeft onder het aanmeldingsformulier met grote hanenpoten zijn naam gezet, maar het hoofdstembureau oordeelt dat een kind niet in staat kan worden geacht ‘in te stemmen met een kandidaatsstelling voor de Tweede Kamer’.

Stembureau in het Gemeentelijk Verzorgingshuis voor Ouden van Dagen te Amsterdam, ca. 1929. Collectie Stadsarchief Amsterdam.
Een record
Traditioneel proberen in Nederland altijd veel partijen een zetel in de Tweede Kamer te veroveren. In 2021 zijn het er 41, maar in 1933 wordt een record gevestigd als maar liefst 53 partijen aan de verkiezingen meedoen. Uiteindelijk belanden 14 daarvan in de Tweede Kamer, wat eigenlijk nog best veel is. In 1933 staat de Roomsch Katholieke Staatspartij op lijst 1, terwijl er dat jaar nóg vijf rooms-katholieke partijen mee doen, waaronder maar liefst twee R.K. Arbeiderspartijen, die zich bij kieskring Amsterdam hebben aangemeld.
Maar het is ook het jaar dat het fascisme opkomt. In de kieskringen Amsterdam en Haarlem doet de Nationaal-Socialistische Partij mee, terwijl je dat jaar ook nog kunt stemmen op de Nederlandsche Fascisten Unie (lijst 17) en de Oranje-Fascisten (lijst 42). Geen van die partijen zal de Tweede Kamer halen. Vier jaar later, in 1937, als de nazi’s in Duitsland oprukken, doet er in Nederland een Zwart Front aan de verkiezingen mee, maar dat haalt niet genoeg stemmen voor een Kamerzetel. De NSB komt daarentegen wél met drie man in de Kamer. De pret is overigens van korte duurt, want uiteindelijk zal de Duitse bezetter álle politieke partijen verbieden.

Affiche van de NSB uit 1942. Collectie NIOD.
Wereldregering
In 1948, drie jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, is het aantal partijen waarop je kunt stemmen tot een behapbaar aantal teruggebracht: twaalf. Naast de Partij van de Arbeid, die voor de oorlog nog SDAP heet, doet er nóg een partij mee: ‘Oude SDAP/Vooruitstrevende Partij voor de Wereldregering’. Deze groep bestaat uit mensen die zich niet kunnen vinden in de nieuwe PvdA, omdat die de socialistische beginselen te weinig toegedaan zou zijn. Omdat ze er weinig fiducie in hebben dat ze op eigen kracht de Tweede Kamer zullen halen, werken ze nauw samen met een clubje wereldverbeteraars, die vindt dat het na de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog hoog tijd is voor een wereldregering. 15.322 Nederlandse zijn het met hun eens, maar dat is niet genoeg voor een Kamerzetel.

Een aantal personen poseren bij een kar met verkiezingsposter van de S.D.A.P. met J.E.W. Duys, 1922. Collectie Regionaal Archief Alkmaar.
Ruzie in de CPN-top
Het gebeurt regelmatig dat Tweede Kamerleden ruzie krijgen met hun fractiegenoten en zelfstandig verder gaan. Zo woedt er in 1958 een felle machtsstrijd in de Communistische Partij van Nederland (CPN), waarna de machtige partijsecretaris Paul de Groot drie Tweede Kamerleden uit de partij zet, waaronder partijvoorzitter Gerben Wagenaar en Henk Gortzak, die beiden ook in de Provinciale Staten van Noord-Holland zitten. Wat ze precies hebben misdaan wordt niet echt duidelijk, maar volgens Paul de Groot, die in de niet-communistische, dus ‘reactionaire’ pers als een dictator wordt afgeschilderd, hebben ze ‘een laaghartig verraad aan de zaak van de arbeidersklasse’ gepleegd.
De drie uit de partij gestoten Kamerleden gaan onder de naam Bruggroep verder, maar zullen na de verkiezingen van 1959 niet meer in de Tweede Kamer terugkeren. De CPN krijgt bij die verkiezingen sowieso flinke klappen, want de communisten moeten vier van de zeven zetels inleveren. Twintig jaar later zal de CPN, samen met PSP, PPR en EVP in GroenLinks opgaan.

Verkiezingsfestival van de CPN in het Vondelpark, 1981. Collectie Stadsarchief Amsterdam.
Van Mierlo
In oktober 1966 wordt de Nederlandse politiek opgeschud. In het Amsterdamse RAI congrescentrum legt de nieuwe partij D’66, onder leiding van Hans van Mierlo, haar partijprogramma aan de leden voor. De democraten willen de minister-president rechtstreeks kunnen kiezen. Ze willen de opkomstplicht afschaffen, wat vier jaar later overigens ook zal gebeuren, en ze willen de Eerste Kamer naar huis sturen, wat nog niet is gelukt. De nieuwe partij slaat aan, want het jaar daarop rolt ze met zeven zetels de Tweede Kamer in.
Maar 1966 is niet alleen het jaar van D66, het is net zo goed het jaar van Joop den Uyl. In dat jaar schuift de PvdA hem namelijk als lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen van het jaar daarop naar voren. De drs uit Amsterdam-Buitenveldert heeft het goed gedaan als minister van Economische Zaken, hij ligt goed bij jongeren en bij de linker vleugel van zijn partij, die zich in die periode flink roert. Hij mag dan met de oliemaatschappijen moeilijkheden hebben gehad, maar ‘dat is in socialistische kring eerder een aanbeveling dan een bezwaar,’ schrijft Tubantia.

De eerste verkiezingsposter van D’66 uit 1967.
Een gokje
Bij elke verkiezing dienen zich partijen aan die een gokje willen wagen. In 1963 is dat bijvoorbeeld de in Amsterdam opgerichte Nieuwe Democratische Partij, die is voortgekomen uit de Bond van Belastingbetalers. Deze 1400 leden tellende club wil de belastingen verlagen. De Europese Economische Gemeenschap vinden ze maar niks en ze vinden zelfs dat we uit de Benelux moeten stappen.
De Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Vrijgezellen Bond vindt dat vrijgezellen veel te veel belasting moeten betalen, maar om daarvoor nou een partij op te richten en mee te doen aan de Tweede Kamerverkiezingen, nee. Daar hebben ze een houtsnijdend argument voor. Je kunt wel vrijgezel zijn, maar dat betekent nog niet dat je het over andere onderwerpen, zoals ‘bevolkingspolitiek en emigratie’ met elkaar eens bent, zo laten ze in 1959 optekenen.

Aanplakborden met verkiezingsaffiches voor de verkiezingen van de Tweede Kamer, 1981. Beeldcollectie van de gemeente Velsen, Noord-Hollands Archief.
Levensgeluk
Soms doen er partijen mee waarvan je van tevoren weet dat ze het niet gaan redden. Neem nou de heer G.M.A. Grol (40) uit Blaricum, die bij de verkiezingen van 1963 met zijn naar zichzelf genoemde lijst meedoet in de kieskringen Haarlem en Amsterdam. Grol wil de veiligheid in het verkeer vergroten, de productie en de lonen verhogen en de prijzen en belastingen verlagen, maar daarmee zal hij de kiesdrempel niet halen. En dat is natuurlijk jammer, want iemand die ‘welvaart en oprecht levensgeluk’ voor zijn landgenoten nastreeft, verdient natuurlijk een plekje in de Tweede Kamer.
3 november 1956 is een belangrijke datum in de parlementaire geschiedenis, want dan wordt het aantal leden van de Tweede Kamer uitgebreid, van 100 naar 150. Op die manier kan het toegenomen werk beter worden verdeeld. De uitbreiding betekent dat de fracties van KVP en PvdA met elk 16 man worden versterkt, ARP en CHU krijgen er vijf mensen bij, de VVD vier, de CPN-fractie drie, waaronder Marcus Bakker uit Zaandam, naar wie later een zaal in de Tweede Kamer zal worden vernoemd, en de SGP krijgt er één Kamerlid bij. In de daarop volgende jaren vinden nog wat wijzigingen plaats: vanaf 1963 mag je op je 21e stemmen, wat inmiddels tot 18 jaar is verlaagd.

Het rode potlood staat symbool voor de verkiezingen. Affiche behorend bij de campagne ‘Verkiezingen – u komt toch ook?’ die liep ten tijde van de Tweede Kamer verkiezingen in 2002 en de Europese verkiezingen in 2004. Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Noord-Hollands Archief.
Het rode kiespotlood
Stemmen gaat in Nederland met een groot, dik, rood potlood. Een verslaggever van dagblad Trouw wil daar eens alles over weten en ontdekt dat er in Amsterdam anno 1958 op elke 250 kiezers twee rode kiespotloden worden versleten. Kiespotloden zijn natuurlijk geen gewone potloden, maar potloden met een gaatje aan het uiteinde, waar een kettinkje doorheen gaat. Trots vertelt de chef van het Amsterdamse Bureau Verkiezingen dat zijn medewerkers die gaatjes er zelf in boren en dat ze die kettinkjes zelf aanbrengen. Is wel zo goedkoop. De eerste jaren na de oorlog moet er met nogal brokkelige potloden worden gestemd, maar nu ze potloden uit Zwitserland gebruiken zijn er geen klachten meer. En die Zwitserse potloden zijn niet eens duur, voegt hij ter geruststelling van de belastingbetaler aan toe. Oh ja, de kiespotloden gaan zeker vier verkiezingen mee. ‘Ze slijten niet zo hard. Men hoeft er ook maar een klein stipje mee te zetten.’
Anno 2021 komen de kiespotloden weer in beeld, omdat we midden in een corona pandemie zitten. Om iedereen veilig in staat te stellen zijn of haar stem uit te brengen, worden de potloden na elk gebruik schoongemaakt. Er zijn zelfs gemeenten die de kiespotloden aan de stemmer meegeven. Kortom, stemmen is nog nooit zo leuk geweest.

Stembiljet met het karakteristieke rode potlood, 2017. Foto: Ciell, via Wikimedia (CC BY-SA 4.0).
Tekst: Arnoud van Soest
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van krantenartikelen via www.delpher.nl vanaf 1919, omdat vrouwen vanaf dat moment mochten stemmen. Het algemeen kiesrecht voor mannen dateert van 1917.
Publicatiedatum: 17/03/2021
Vul deze informatie aan of geef een reactie.