Op de plek van de Beemster lag vroeger het Beemstermeer. Een onstuimig water, dat door bodemdaling (een gevolg van grootschalige veenontginning in het gebied) steeds grotere stukken land opslokte. Om de omliggende plaatsen te beschermen tegen het geweld van deze waterwolf, werd in 1607 besloten om de Beemster in te polderen. Hiertoe richtten vijftien welgestelde kooplieden en ambtenaren de Beemster Compagnie op.
Datzelfde jaar nog werd een strook land rond rondom het meer aangekocht voor de aanleg van een ringvaart en ringdijk. Ingehuurde ‘polderjongens’ legden deze in rap tempo aan, daarna namen de molens het over. Dit alles naar een plan van waterbouwkundige Jan Adriaanszoon Leeghwater (1575-1650). Het leegmalen had in het voorjaar van 1610 klaar kunnen zijn, ware het niet dat een zware noordwesterstorm roet in het eten gooide. In januari 1610 brak het zeewater door de ringdijk heen en veroorzaakte grote schade aan het project. Het werk kon weer opnieuw beginnen. Uiteindelijk viel de Beemster pas op 19 mei 1612 helemaal droog, waarna de kavels verdeeld konden worden.