De Amsterdamsche Wisselbank was gevestigd in het stadhuis op de Dam
Pieter Jansz. Saeredam, Het oude stadhuis in Amsterdam (1657). Beeld: Rijksmuseum
Sjoemelaars
Het Amsterdamse stadsbestuur richtte de Wisselbank in 1609 op. De bank zorgde niet alleen voor overzicht, maar had ook als voordeel dat de burgemeesters direct de kassiers onder handen konden nemen. Bij kassiers konden handelaren tot dan toe hun munten wisselen. Helemaal eerlijk ging dat veelal niet. Deze bankiers stonden er namelijk om bekend dat ze sjoemelden en de randjes van de munten van edelmetaal slepen, om deze slijpsels vervolgens stiekem door te verkopen. De Wisselbank was een bonafide alternatief voor hun kantoortjes.
Apen voeren bankierswerkzaamheden uit
Leonard Schenk (mogelijk), Apen wegen en tellen geld (ca. 1720). Beeld: Rijksmuseum
Betrouwbaar en stabiel
De Wisselbank zorgde ervoor dat papieren transacties mogelijk werden, zodat handelaars makkelijker konden werken met grote bedragen. De stad Amsterdam stond garant, wat zorgde voor veel vertrouwen. Hierdoor was de zogenaamde bankgulden stabieler dan de gewone gulden, en dat was weer goed voor Amsterdam en zijn handel. De stad groeide zo uit tot het belangrijke handelscentrum dat we uit de Gouden Eeuw kennen. De gulden was toen een belangrijke munt – en niet alleen in Amsterdam. Het was de Amerikaanse dollar van zijn tijd: de wereldwijde referentievaluta.
Al snel waren er zo’n 730 rekeningen geopend. Dat aantal bleef oplopen en in 1720 waren het er al meer dan 2900. De Wisselbank was dus een groot succes. Het hielp ook dat het verplicht was om transacties van boven de 600 gulden via de bank te laten verlopen. Vanaf 1643 werden de regels nog verder aangescherpt en ging het zelfs om transacties van boven de 300 gulden.
De Wisselbank zat ook in het nieuwe stadhuis op de Dam
Gerrit Adriaensz. Berckheyde, Het stadhuis op de Dam te Amsterdam (1693). Beeld: Rijksmuseum
Geen leningen
De Amsterdamsche Wisselbank bewees zijn stabiliteit verschillende keren. Tijdens diepe crises zoals de Tulpenmanie en het Rampjaar van 1672 bleef de bank overeind. Veel mensen haalden toen hun geld van de bank. De bank had altijd genoeg geld in de kas, dus dat was geen probleem. Het verstrekken van leningen was namelijk verboden. In het geniep gebeurde dit toch, met grote problemen tot gevolg.
Het Paleis op de Dam met de ingang van de Amsterdamsche Wisselbank, gezien vanaf de Nieuwezijds Voorburgwal
Ludwig Gottlieb Portman, Gezicht op het Koninklijk Paleis te Amsterdam (ca. 1810). Beeld: Rijksmuseum
Toch ging het mis
In de achttiende eeuw verstrekte de Amsterdamsche Wisselbank steeds meer geheime leningen. Het meeste geld ging naar de VOC, maar ook het bestuur van Amsterdam sloot leningen af. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam de Wisselbank in de problemen. De schuld van de VOC steeg snel. Haar schuld van 1,3 miljoen in 1779 was vier jaar later al opgelopen tot 7,7 miljoen gulden. Daarbij kwamen nog andere schulden, zoals die van Amsterdam (2,3 miljoen gulden). In 1791 probeerde het stadsbestuur de Wisselbank nog te redden door de bank 6 miljoen gulden te lenen. Dat had even een gunstig effect, maar het leed was nog niet geleden. De Wisselbank bleef nog voortbestaan, maar het belang van de bank stagneerde met rasse schreden. Amsterdam was geen financieel hart meer en in 1820 was het met de Wisselbank voorgoed gedaan.
Bronnen
De Amsterdamse Wisselbank, Beursgeschiedenis
Geertje Dekkers, ‘De Amsterdamse Wisselbank (1609-1820)’ in Historisch Nieuwsblad 2 (2009)
Publicatiedatum: 14/02/2017
Vul deze informatie aan of geef een reactie.