Verdwenen zijn de poppen en de gamelaninstrumenten. Verdwenen is ook de regionale indeling, met aparte vleugels voor Afrika of Zuidoost-Azië. Vier eeuwen koloniale geschiedenis worden nu aan de hand van thema’s belicht.
Het Tropenmuseum is voortgekomen uit het Koloniaal Museum in Haarlem, dat in 1871 werd opgericht en aanvankelijk bestond uit allerlei wonderbaarlijke voorwerpen die Nederlanders meebrachten uit de Oost. In 1926 verhuisde het museum naar Amsterdam, naar de huidige plek niet ver van Artis. Het werd onderdeel van het al in 1910 opgerichte Koloniaal Instituut, dat zich vanaf 1950, toen de dekolonisatie van start ging, op de héle Tropen ging richten. Het Koloniaal Instituut werd Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en ging voortaan technische adviezen geven aan ontwikkelingslanden, met name op het gebied van economie en gezondheid.
Geen propaganda
Het Tropenmuseum, dat in een ronduit schitterend gebouw is gevestigd, maakt al heel lang geen propaganda meer voor de koloniën, maar omdat er de laatste tien jaar veel aandacht is gekomen voor de minder fraaie kanten van die koloniale geschiedenis, zoals het geweld dat werd toegepast om andere volkeren onder de knoet te houden, vond men het de hoogste tijd voor een vernieuwingsslag.
In de nieuwe vaste opstelling, die telkens zal worden aangepast aan nieuwe inzichten, ligt de nadruk dan ook niet meer op de goede daden die de Nederlandse kolonisator verrichtte, zoals het aanleggen van spoorwegen, maar op hoe de bewoners van die voormalige koloniën ‘het kolonialisme doorstonden,’ zoals algemeen directeur Marieke van Bommel het op de perspresentatie formuleerde.
Veel excuses
De nieuwe opstelling begint met excuses van de koning, de premier en de burgemeester van Amsterdam. Excuses voor het excessieve geweld en de slavernij. Vervolgens worden op een groot scherm een paar korte straatinterviews vertoond. ‘De Nederlandse koloniale erfenis was vroeger iets om trots op te zijn, maar nu is het iets om je voor te schamen,’ laat één van de geïnterviewden zich ontvallen.
En als een Surinaamse jongeman vertelt dat hij bij de koloniale erfenis vooral denkt aan ‘witte mensen die heel veel nemen en weinig geven,’ dan is de toon gezet. Het museum stelt zich ten doel het koloniale verleden ‘kritisch onder de loep te nemen,’ zo luidt de nieuwe missie. Kortom, mochten er in Nederland nog mensen rondlopen die van mening zijn dat we ‘Indië nooit hadden moeten opgeven’, dan gaan die aan deze vaste tentoonstelling weinig lol beleven.
Er werd niks ontdekt
Rik Herder, één van de samenstellers van de nieuwe vaste tentoonstelling, geeft een voorbeeld van die nieuwe benadering: “Als museum wilden we niet nog eens het verhaal vertellen van de VOC en de WIC, die er met schepen op uittrokken om rijkdommen mee terug te brengen. We willen ook duidelijk maken dat er niks werd ontdekt, want overal waar de schepen kwamen, waren al beschavingen, havens en eeuwenoude handelsnetwerken. Je kunt je dus afvragen wie nou wie ontdekte.”
Passend bij die nieuwe aanpak is de aandacht voor de cultuur van de slaven die de koloniale economie draaiende hielden. Zo is er een batterij luidsprekers gemaakt, waar je door op een knop te drukken kunt luisteren naar instrumenten die slaven uit Suriname en Curaçao maakten van eenvoudige materialen. Geen originele instrumenten overigens, want de instrumenten uit de museumcollectie zijn inmiddels te kwetsbaar om op te spelen, maar replica’s. Op die manier kun je luisteren naar een kalebas, een banjo, een fluit en een breed scala aan trommels. Herder: “Door muziek te maken kon je in een onmenselijk systeem als de slavernij toch iets van je menselijkheid behouden.”
Ach ja, J.P. Coen
Helemaal aan het begin van de nieuwe opstelling is nog het gipsen hoofd te zien van de inmiddels omstreden Jan Pieterszoon Coen. Bij de opening van het Koloniaal Instituut stond de stichter van handelspost Batavia nog symbool voor de grootsheid van de VOC, maar inmiddels weten we dat hij in 1621 14.000 bewoners van de Molukse Banda-eilanden liet uitmoorden, toen ze hem het alleenrecht op de handel in kruidnagel weigerden. In de nieuwe opstelling moet Coen het met een nietig stukje gips doen en dan ligt hij ook nog op zijn rug, stelt Herder niet zonder tevredenheid vast.
De nieuwe opstelling, die om onduidelijke redenen schaars verlicht is, zodat sommige tekstbordjes nauwelijks leesbaar zijn, besteedt ook aandacht aan vormen van land- en mijnbouw die wonden hebben geslagen in het landschap. Zo zien we palmolieplantages en voormalige goudmijnen die een gigantisch gapend gat hebben achtergelaten. Die afbeeldingen vormen een schril contrast met de romantische landschappen die het museum niet zo lang geleden zelf nog tentoon stelde. “Op die schilderijen worden de slavernijplantages afgebeeld als lieflijke tuinen waar mensen een beetje aan het chillen waren. Je zag nooit dat daar op die industriële ondernemingen tweehonderd mensen aan het werk waren in onmenselijke omstandigheden.”
Slaven voor rum
Aan die slavernij besteedt het Tropenmuseum nu veel aandacht. Nederland behoorde immers tot de vijf grootste slavenhoudende landen van Europa. De schepen van de West-Indische Compagnie voeren naar Afrika om wapens, buskruit, ijzer en textiel te ruilen voor mensen die ze van Afrikaanse slavenhandelaren kochten en naar Noord- en Zuid-Amerika brachten. In totaal zou de compagnie tussen 1600 en 1803 zo’n 600.000 mensen slaaf hebben gemaakt. Met de opbrengst daarvan werden rum, suiker, koffie, tabak en katoen gekocht.
Ook de slavernij in Indonesië wordt aangestipt, ook al is het onderzoek daarnaar nog maar net op gang gekomen, legt de tentoonstellingsmaker uit. “Dat is eigenlijk een onderwerp waar heel lang geen aandacht voor was, ook niet in ons museum. Maar de allereerste forten van de VOC op Java werden gebouwd door tot slaaf gemaakten. De VOC kocht dus mensen als ze ergens neerstreken. Aangezien het zo’n groot imperium was, dat zo lang actief is geweest, vermoeden we dat het in totaal om tussen de 600.000 en 1,1 miljoen tot slaaf gemaakte mensen moet zijn gegaan.” Meer dan schattingen kan hij overigens niet geven. “Van de transatlantische slavenhandel weten we meer, want die mensen werden geregistreerd.”
Sweatshops
Ook wordt de vraag opgeworpen of slavernij voorbij is. Herder heeft daar een duidelijke mening over. “Mensen moeten nog steeds in onmenselijke omstandigheden werken, zoals bij de bouw van dat voetbalstadion in Qatar. Maar je merkt in Nederland dat er toch wel een tolerantie is voor mensen die er anders uit zien dan wij, zoals mensen uit India of Bangladesh. En daarom gaan we nog steeds met zijn allen naar de Primark, terwijl we weten dat die kleding te goedkoop wordt gemaakt in sweatshops.” Hij plaatst er meteen de kanttekening bij dat het hier om een politieke mening gaat en dat er in het museum stevig over is gediscussieerd. “Dus ja, de koloniale slavernij is voorbij, maar er is nog steeds onvrije arbeid.”
Gaan de eerste drie zalen over het koloniale systeem en de producten die uit de koloniën werden gehaald, in de vierde zaal wordt de vraag gesteld hoe het toch kwam dat witte Europeanen eeuwenlang dachten dat ze mensen konden bezitten. Onze gids weet het antwoord wel: “Dat kon omdat ze vonden dat ze superieur, oftewel, een beter soort mensen waren.” Hij wijst op een bordje waarop wordt uitgelegd dat rassen sowieso niet bestaan. “Er is maar één ras en dat is het menselijk ras. Dat denken in rassen werd vooral gebruikt om de ongelijkheid te legitimeren.”
Stereotypen
Op de tentoonstelling hangen dan ook afbeeldingen van verschillende mensentypes: dé Javaanse vrouw, dé Chinese vrouw, dé Neger. “Het N-woord gebruiken we natuurlijk niet meer, maar we laten dit toch zien omdat deze wandplaten destijds in schoolklassen hingen.” Voor het tegenwicht heeft het museum een kunstwerk van Marlene Dumas opgehangen. Zij maakte 44 abstracte schetsen van gekleurde Amsterdammers, “om duidelijk te maken dat we allemaal individuen zijn.”
Koloniale onderdrukking bestond overigens niet alleen uit slavernij. “In 1800 ging de VOC failliet en nam de overheid het over, met allerlei verzet en koloniale oorlogen tot gevolg. De Java-oorlog van 1830 was bijvoorbeeld gericht tegen het cultuurstelsel, wat erop neerkwam dat je als boer de opbrengst van je beste stukje grond moest weggeven. Dat was misschien wel de zwartste bladzijde in de koloniale geschiedenis.”
Een vlag in je kussensloop
In de zaal die aan Indonesië is gewijd, is overigens ook ruimte voor andere emoties. Zoals een moeder, die met haar twee dochters in een Japans interneringskamp terechtkwam. Ze hadden de Nederlandse vlag in drie reepjes gesneden en elk een stukje in hun kussensloop bewaard. Rik: “Als de Japanse kampbewaarders daar achter waren gekomen, had dat grote consequenties gehad.”
En er komen ook niet alleen zware onderwerpen aan bod. Zo wordt er ook aandacht besteed aan de taal van Surinaamse jongeren, aan krontjongmuziek en aan Hindoestaanse bruidskleding, allemaal zaken die migranten mee naar Nederland namen om zich hier thuis te voelen.
Je steentje bijdragen
Inmiddels zijn we bij de laatste ruimte aanbeland, waar je desgewenst kunt nadenken over hoe je zelf ‘een steentje kunt bijdragen aan een rechtvaardige en gelijkwaardige wereld,’ waar het museum met haar tentoonstellingen aan wil bijdragen, zoals algemeen directeur Van Bommel bij de presentatie al duidelijk had gemaakt.
In de cirkelvormige ruimte kun je bijvoorbeeld luisteren naar activiste Julia Jouwe (25), die zich door haar opa liet inspireren. Hij droomde van een vrij en onafhankelijk West-Papoea. Zelf zet ze zich in om Nederlandse Papoea-jongeren bij elkaar te krijgen. Maar het begon er dus mee dat ze naar haar opa luisterde en zich door hem liet inspireren: ‘Je staat altijd op de schouders van andere mensen.’
De nieuwe tentoonstelling ‘Onze koloniale erfenis’ is nu te zien in het Tropenmuseum, dat van dinsdag tot en met zondag van 10-17 uur geopend is.
Tekst: Arnoud van Soest
Publicatiedatum: 27/06/2022
Vul deze informatie aan of geef een reactie.