Privaat, latrine, gemak, kakhuis, secreet, toilet of plee. Het zijn allemaal namen voor het kleinste kamertje. De daarbij horende stank en viezigheid waren voor de meeste Hollanders eeuwenlang nooit ver weg. In de steden werd ontlasting voor de komst van riolering in de grachten geloosd. Straten lagen vol uitwerpselen van paarden en honden. Op het platteland was de alleroverheersende geur van mest niet te vermijden. Maar samen met de benamingen zijn ook de bijbehorende toiletgewoontes door de eeuwen heen nogal veranderd.
‘Zeeën van blootliggende fecaliën’
Tot diep in de negentiende eeuw waren de toiletvoorzieningen in de meeste Nederlandse steden zeer primitief. Wie in vorige eeuwen door Amsterdam liep, ontkwam niet aan de doordringende stank van de grachten. Buitenlandse bezoekers merkten in hun notities steevast op dat de Amsterdammers hun huizen obsessief schoon hielden, maar hun water zonder na te denken vervuilden. Het lozen van afval, uitwerpselen en slachtafval zorgden voor een ideale voedingsbodem voor besmettelijke ziektes. Zoals cholera, waar in 1833, 1855 en 1866 grote epidemieën van uitbraken.
Welgestelde stadsbewoners hadden al in de zeventiende eeuw een oplossing bedacht om ’s zomers de stinkende hoofdstad te ontvluchten. Zij kochten buitenhuizen langs de Amstel en de Vecht, waar ze genoten van schoon water en frisse lucht. De bewoners van de volksbuurten hadden die mogelijkheid niet. In sommige steden werden daarom andere oplossingen bedacht. Zo deed men in Den Helder de behoefte simpelweg op het strand, waarna de vloed het resultaat netjes wegspoelde. Op Marken kende men geen particuliere wc’s. In het centrum van het dorp waren openbare latrines, waardoor de verspreiding van afvalstoffen beperkt werd tot één plek.
Twee emmertjes water halen
Een grote vernieuwing in de steden vormde de invoering van het tonnenstelsel, waarbij tonnen met uitwerpselen wekelijks ingeleverd werden bij een verzamelpunt of strontkar. De strontkar of beerwagen rook men al van mijlenver aankomen. In Amsterdam werd hij wel spottend de ‘Boldootkar’ genoemd, naar de eau-de-colognefabriek van Boldoot. De opgehaalde vracht werd als mest verkocht aan boeren of tuinders uit de omgeving.
Hoewel er dankzij het tonnenstelsel minder uitwerpselen in de grachten terechtkwamen, zorgde het lozen van afval door fabrieken, boeren en slachterijen ervoor dat het water niet veel schoner werd. De echte oplossing lag in het aanleggen van een waterleiding voor de aanvoer en riolering voor de afvoer van water. Amsterdam kreeg in 1853 de eerste openbare fontein met water uit de duinstreek. Voor een cent per emmer konden Amsterdammers hier schoon water tappen om te drinken en zich mee te wassen. Het waternet werd langzaam uitgebreid naar huizen en bedrijven. Vervolgens werden talloze vervuilde grachten gedempt en in de nieuwe wijken werd een modern rioolstelsel aangelegd. Dit gebeurde vanaf de jaren dertig in steeds meer steden, veelal als werkverschaffingsproject in de crisistijd.
Porseleinen troon
Tot de komst van riolering beschikten de meeste armere gezinnen over slechts één emmer, die vaak door wel tien of meer gezinsleden gebruikt werd. Bij gebrek aan ruimte stond die emmer meestal in de keuken, wat eigenaardige geurcombinaties moet hebben opgeleverd. In sommige gevallen deelden meerdere grote gezinnen één secreet, een momentje voor jezelf was er niet bij. Zoals alle vernieuwing kwam ook het idee van een privétoilet van de hogere klassen. Rond 1880 namen zij de eerste porseleinen ‘waterclosets’ in gebruik, die aangesloten waren op de waterleiding én het riool. De eerste modellen hadden nog geen wc-bril. Die werd pas gangbaar nadat gebruikers klaagden over koude billen tijdens de wintermaanden.
Naast de wc-pot is ook het wc-papier tegenwoordig niet meer weg te denken uit het kleinste kamertje. De wc-rol met afscheurbaar papier kwam rond 1900 op de markt, maar was toen zeker nog niet in elk huishouden te vinden. De meeste mensen maakten gebruik van oud krantenpapier en daarvoor zelfs van stro. Op het platteland bleef het krantenpapier nog lang gangbaar. Vanaf de jaren zestig begon het wc-papier aan een opmars. De rollen van toen bestonden uit stugge, grijze vellen, die nog het meeste weg hadden van schuurpapier. Pas vanaf de jaren tachtig werd dit steeds vaker vervangen door een zachte, witte variant, geheel in lijn met de toegenomen welvaart. Dankzij al deze noviteiten zitten we tegenwoordig als koningen op onze porseleinen troon.
Tekst: Sarah Remmerts de Vries
Bronnen:
- Reeser, Pepijn, Van keurslijf tot caravan. Vier eeuwen dagelijks leven (Zwolle 2019) 41-42.
- Goedkoop, Hans en Kees Zandvliet, De IJzeren Eeuw. Het begin van het moderne Nederland (Zutphen 2015) 92-98.
- Bergen, Annegreet van, Gouden jaren. Hoe ons dagelijks leven in een halve eeuw onvoorstelbaar is veranderd (Amsterdam en Antwerpen 2014) 248-249.
- Bas den Hond en Fred Lammers, ‘Studie naar het ‘kleinste kamertje’’, Trouw, 26 augustus 1993.
Publicatiedatum: 11/01/2020
Vul deze informatie aan of geef een reactie.