Hoewel er al langer plannen lagen, was de afsluiting van de Zuiderzee een direct gevolg van de watersnoodramp van 1916. Een harde januaristorm had het waterpeil tot grote hoogten opgestuwd. Dijken braken, een groot deel van Noord-Holland kwam onder water te staan. Eemnes en Spakenburg werden getroffen door zware overstromingen; in Muiderberg, Naarden en Baarn stonden de straten blank. De schade bleef daar beperkt tot vee en huisraad, maar op het eiland Marken vielen zestien doden. Beelden van de ramp gingen het hele land door en veranderden voorgoed de kijk op die levensgevaarlijke Zuiderzee. De roep om afsluiting werd steeds groter en de regering kwam in 1918 tot een definitief besluit. De Zuiderzeewet werd aangenomen, waarin besloten werd tot de aanleg van de Afsluitdijk en inpoldering van de Zuiderzee. Een plan van ingenieur Cornelis Lely (1854-1929), in die tijd voor de derde keer minister.
14 juni 1918
Zuiderzeewet aangenomen
In mei 1932 werd de Vlieter, het laatste gat in de ruim 30 km lange Afsluitdijk, gedicht. Botters voeren voortaan niet meer op de zilte Zuiderzee, maar op een afgesloten zoetwaterplas. De afsluiting van de Zuiderzee was veertien jaar eerder vastgelegd in de Zuiderzeewet van Cornelis Lely.