De VOC bezat in de zeventiende en achttiende eeuw het monopolie op de overzeese handel met het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat Magellaan. Het was destijds het grootste handelsbedrijf ter wereld en tevens de eerste naamloze vennootschap met vrij verhandelbare aandelen. De VOC werd bestuurd vanuit verschillende ‘Kamers’, waarvan de bekendste zetelde in het Oost-Indisch Huis te Amsterdam. Ook de havensteden in West-Friesland, zoals Enkhuizen en Hoorn, hadden eigen Kamers en speelden een grote rol in de geschiedenis van de VOC. Op verschillende plaatsen in Azië, onder meer in het huidige Indonesië en Sri Lanka, vestigde de VOC een koloniaal bestuur. De lokale bevolking verbouwde hier onder meer specerijen, die de VOC als luxeproducten naar Nederland verscheepte. Tijdens de zeventiende eeuw was de VOC erg succesvol, maar in de achttiende eeuw ging de handel achteruit, tot de compagnie rond 1795 vrijwel failliet was. In 1798 werd de VOC opgeheven.
20 maart 1602
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht
Op 20 maart 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht en octrooi verleend voor de handel met het verre oosten. Het was de eerste multinational, met een eigen vloot, pakhuizen en kantoren in Europa, Azië en Afrika.