
Tijdens graafwerkzaamheden ten oosten van Lutjewinkel stuitten arbeiders in juni 1654 op het geraamte van een walvis. De Niedorper notaris en secretaris Reijer van den Bijl, als penningmeester betrokken bij het project, beschreef de vondst in zijn verslag van de werkzaamheden – en zocht naar een verklaring voor hoe de walvis daar ooit terecht was gekomen.

Een gestrande walvis op het strand bij Callantsoog in oktober 1641. Het dier wordt met een touw opgemeten. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Het verslag wordt bewaard in het archief van het heemraadschap der strijkmolens van de Niedorperkogge. Die strijkmolens werden in de jaren 1654-1655 gebouwd om overtollig water uit het waterschapdistrict de Niedorperkogge af te voeren – oftewel ‘weg te strijken’ – naar de Zuiderzee. Daarvoor werd vanaf het riviertje de Kromme Gouw een kolk gegraven door het eerder drooggelegde meertje de Braken. De kolk bestond uit twee delen: een benedenkolk en een bovenkolk, die uitkwam op een nieuwe zeesluis door de Westfriese Omringdijk. Vanuit de benedenkolk streken de molens het water de wat hoger gelegen bovenkolk in, vanwaar het via de sluis in de Zuiderzee gespuid.

De eerste pagina van het verslag van Reijer van den Bijl van de werkzaamheden aan de nieuwe uitwatering en de bouw van de strijkmolens in 1654, uit het archief van het heemraadschap der strijkmolens van de Niedorperkogge.
Een potvis?
Bij het graven van de kolk door de Braken stuitten de arbeiders in het voorjaar van 1654 op het ‘geraempte van een walvisch, genaempt een blockvis’, schrijft Reijer van den Bijl in zijn verslag. Misschien bedoelde hij met ‘blockvis’ wel een potvis. Het walvisgeraamte was weliswaar niet meer helemaal compleet, maar ‘het halsbeen, ende vier ribben van den linckersijde laegen noch in order’ en de ribben zaten nog in de ruggengraat.

De in de jaren 1654-1655 aangelegde kolken met strijkmolens van de Niedorperkogge en de sluis naar de Zuiderzee, ten oosten van Lutjewinkel, op een kaart van H. de Leth van rond 1730. Bekijk hier de locatie anno 2025.
De ribben van de walvis waren volgens Reijer van den Bijl zeven voet lang – meer dan twee meter – en waren zo hard al ebbenhout. Het halsbeen, waar ‘de cop in gedraeyt hadde’, mat overdwars drie voet (zo’n negentig centimeter) en was ongeveer anderhalve voet hoog. De ‘kraeck off kaeckbeenen’ van de walvis lagen een eindje verderop. Misschien omdat boeren er met hun ploegen in waren blijven haken en ze hadden meegevoerd, oppert Reijer van den Bijl, al waren er ook andere verklaringen denkbaar.
Ene Cornelis Jans Gorter, die in de zeventig was, herinnerde zich nog de tijd waarin de Braken een meertje was geweest. Hij wist te vertellen dat hij toen bij het vissen weleens grote stukken bot boven water had gehaald. In Lutjewinkel waren ook nog ‘stucken van ‘t ruggegraet van gemelte vis’ te vinden. Oude lieden zeiden dat die anderhalve eeuw geleden uit het meertje waren opgevist. Het leek er dus op dat er af en toe stukken van het walvisgeraamte waren afgebroken, schrijft Reijer van den Bijl. De gevonden walvisribben werden naar Lutjewinkel gebracht en opgehangen als gedenkteken.

Reijer van den Bijl beschrijft hoe ‘in de aerde, in ’t sant ontdeckt ende gevonden’ werd het ‘geraempte van een walvisch, genaempt een blockvis’.
Zondvloed
Reijer van den Bijl had ook zijn theorieën over hoe de walvis ooit op die plek terecht was gekomen. Lang geleden moest het land overspoeld zijn geweest door de zee. Misschien dat er een grote vloedgolf was gekomen toen Engeland en Frankrijk – die, zo schrijft hij, ooit met elkaar verbonden waren – ‘van malkanderen spleten’. Of anders was het misschien ten tijde van de (Bijbelse) zondvloed gebeurd.
Ook nu is niet meer te achterhalen hoe en wanneer de walvis precies bij Lutjewinkel belandde. Was het vele duizenden jaren geleden of misschien in de middeleeuwen, toen de zee regelmatig vrij spel had in de Noordkop? In ieder geval moet de walvis er gestrand zijn, om vervolgens onder een laag aangeslibde grond te verdwijnen. Vanaf het midden van de dertiende eeuw beschermde de Westfriese Omringdijk het land tegen de dreiging van de zee. Daarmee moet de walvis, in de woorden van Reijer van den Bijl, ‘mede ingedijckt’ zijn.

Het begin van het verslag, oftewel ‘corte bericht’ van Reijer van de Bijl. Behalve het geraamte van de walvis werden er bij de werkzaamheden onder meer een hertshoorn en paalwerken aangetroffen.
Bekijk het hele verslag van Reijer van den Bijl in het archief van het heemraadschap der strijkmolens van de Niedorperkogge of lees de transcriptie op de website van het Regionaal Archief Alkmaar.
Lees ook een artikel over de werkzaamheden en de vondst van de walvis in het historische tijdschrift Toendertoid.
Bron: Regionaal Archief Alkmaar
Publicatiedatum: 09/06/2025
Vul deze informatie aan of geef een reactie.