Een eerste initiatief kwam van de ingenieurs C.D. Vaillant en W.C. Brade, die rond 1840 een plan ontwikkelden om Amsterdam van schoon drinkwater te voorzien. Dat drinkwater zou via leidingen vanuit de duinen en de Vechtstreek naar de stad toe stromen. In 1849 kreeg de met Engels geld gefinancierde Duinwatermaatschappij toestemming voor het aanvoeren van water uit het duingebied. Kroonprins Willem stak op 11 november 1851 persoonlijk de eerste spade in de grond op landgoed Mariënduin, bij Vogelenzang, een stuk land dat door Jacob van Lennep beschikbaar was gesteld.
Vervolgens werd een 23 kilometer lang buizenstelsel aangelegd, om het water vanuit de ‘Waterleidingduinen’ te transporteren naar de Willemspoort. Daar konden Amsterdammers voor een cent per emmer schoon water tappen aan de fontein. Het waternet werd langzaam uitgebreid naar huizen en bedrijven. Het effect was direct te merken: een cholera-epidemie in 1866 eiste aanzienlijk minder slachtoffers onder de Amsterdammers dan onder inwoners van andere steden. Rond 1900 waren zo’n 40.000 Amsterdamse huizen en bedrijven aangesloten op het waterleidingnet.