Haar literaire werk, vooral later in haar leven, is breed georiënteerd. Kerkelijke, politieke en opvoedkundige thema’s schuwt ze niet. Dit levert haar vele bewonderaars maar ook tegenstanders. Ze kan in haar werk behoorlijk provocerend en escalerend, vooral richting de strenggelovigen, van leer trekken.
Eind juli 1776 ontvangt Elizabeth een vermanende brief van amateurschrijfster Aagje Deken (1741-1804) waarin zij Betje verwijt niet goed met haar talenten om te gaan. Betje verdedigt zich in een schrijven en als de twee elkaar voor het eerst ontmoeten op 13 oktober van dat jaar, ontstaat er een hechte en levenslange vriendschap. Zo sterk zelfs dat als dominee Wolff op 29 april 1777 sterft er nog dezelfde nacht een smeekbrief uitgaat naar Aagje of ze naar de pastorie wil komen om troost te bieden. Aagje geeft hier meteen gehoor aan en vertrekt een dag later naar Middenbeemster. Omdat de pastorie ontruimd moet worden voor de nieuwe predikant, betrekken Betje en Aagje in september van dat jaar een huurwoning in De Rijp. Hier publiceren zij in 1781 hun eerste gezamenlijk boek: ‘Brieven over verscheiden onderwerpen’ waarin voornamelijk onderwerpen vanuit de Verlichtingsgedachte aan de orde komen. Ook het merendeel van het uit 175 brieven bestaande boek ‘De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’ (1782) wordt nog in De Rijp geschreven.