Het Soeploodsoproer, ook wel belastingoproer, van 1835 ontstond naar aanleiding van de invoering van een onroerendgoedbelasting, die huizenverhuurders niet konden verhalen op de vaak arme bewoners (huurders). De overheid toonde geen compassie met huurders noch verhuurders. Er moest betaald worden, anders werd er overgegaan op beslaglegging. De huisjesmelkers, notabele huiseigenaar en huurders, sloten de handen ineen en vormden een coalitie. Ze kwamen een weduwe en eigenares van verschillende huisjes te hulp, toen er beslag werd gelegd op de inboedel van haar garen- en bandwinkel. Haar inboedel zou geveild worden en werd opgeslagen in een soeploods, de soeploods die op 3 juli 1835 in vlammen op ging. Hulptroepen uit Den Haag rukten uit. Na de brand volgden nog twee weken vol ongeregeldheden.
Uiteindelijk werden de aanstichters van het Soeploodsoproer gestraft met jaren tuchthuis en kon de burgemeester een andere baan gaan zoeken. De loods werd herbouwd en deed tot 1907 dienst als verkooplokaal voor meubelen. Nu is het een vredige kinderspeelplaats op de Herenmarkt in Amsterdam.