Van Brederode ondertekent als één van de eersten het Eedverbond van de Edelen. Dat was een verbond van de lagere adel met als doel de opheffing van Inquisitie en de verzachting van de kettermaatregelen. Zij stellen het Eerste Smeekschrift op, dat Van Brederode op 5 april 1566 aan de landvoogdes Margaretha van Parma overhandigt. Van Parma is door Filips aangesteld om de Nederlanden te besturen en wordt door veel bronnen als ‘onervaren’ en mild bestempeld. De landvoogdes is onder indruk van de grote stoet edelen, maar haar adviseur fluistert haar iets te hard toe: ‘vrees niet, mevrouw, het zijn maar bedelaars (geux)’.
De radicale Van Brederode citeert, drie dagen later, tijdens een feestmaal deze belediging: ‘ik drink op de gezondheid van de geuzen! Leve de Geuzen!’ Ziedaar de oorsprong van de geuzennaam, met als voorvechter Hendrik van Brederode, de ‘Grote Geus’.