Frederik Willem (roepnaam Frits) van Eeden (1829-1901) werd in 1859 aangesteld als algemeen secretaris bij de Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. Het was zaak, benadrukte het genootschap, dat Nederland niet achterop raakte bij andere landen in Europa. Op wereldtentoonstellingen zag je wat er elders zoal was ontdekt en gecreëerd. Nederland moest vooruit. En in dat verband zouden we meer oog kunnen hebben voor de mogelijkheden die de koloniën in Oost en West-Indië boden. Daar was nog van alles te ontdekken en te verbeteren. Het bestuur van het genootschap verzocht secretaris Van Eeden in 1864 om al vast een start te maken met het verzamelen van interessante koloniale voorwerpen.
Na een oproep om koloniale voorwerpen op te sturen kwam er bij de secretaris van alles binnen. Een boog met pijlen en pijlkoker uit Borneo (nu Kalimantan), de verlakte gajong (indisch schepenemmertje) uit Palembang (stad op Sumatra) en kratten vol aromatisch geurende producten – alles kreeg een plaats bij Frits thuis op zolder. Tot de collectie als het ware door het dak groeide.
Gelukkig bleek het mogelijk in 1865 de collectie onder te brengen in het achttiende-eeuwse Paviljoen Welgelegen (nu het Provinciehuis) in Haarlem. Frits van Eeden werd directeur van het nieuwe Koloniaal Museum. Zijn museum was de eerste jaren alleen toegankelijk voor leden van de Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. In 1871 gingen de museumdeuren in Paviljoen Welgelegen open voor het grote publiek. Ter illustratie van de overtuiging dat er nog van alles te doen viel om de koloniën verder te ontwikkelen, las de museumbezoeker boven een van de deuren: ‘Beter een graf onder de palmen dan een verbeuzeld leven in het Vaderland’.