De ergste gevechten waren Haarlem tot 1943 bespaard gebleven. Het bombardement op 16 april 1943 werd uitgevoerd door het 487e squadron van de RAF. Even voor half acht ’s avonds bereikten de vliegtuigen hun doel en lieten hun dodelijke lading vallen. Door een vertraging van de missie beschikten de piloten over foutieve gegevens over het weer en de windrichting. De bommen die bedoeld waren om de werkplaats van de spoorwegen uit te schakelen, kwamen terecht op de Amsterdamse Buurt. De werkplaats van de spoorwegen stond nog onbeschadigd overeind. Inmiddels was in de Amsterdamse Buurt de hel losgebarsten. Overlevenden zochten vertwijfeld naar familieleden en bekenden in de puinhopen van wat even daarvoor nog een gewone stadswijk was. Her en der brak brand uit en zwaar beschadigde woningen stonden op instorten. De gevolgen waren rampzalig: 85 doden, 43 zwaar- en 62 lichtgewonden. Meer dan 1600 huizen liepen schade op, 84 daarvan waren onherstelbaar vernield.
G. Beljaards overleefde het bombardement en kon het navertellen:
“Het was na zeven uur ’s avonds toen de sirenes begonnen te loeien. Kort daarna hoorden we vliegtuigen aankomen en weer iets later zag ik twee groepen van zes vliegtuigen vanuit westelijke naar oostelijke richting vliegen. Tien minuten later een fluitend geluid: overal sloegen bommen in. (…) Ik vloog het huis in van de familie Hart, want daar stond de voordeur open, (…) keek om en zag hoe een bom insloeg, en er was een enorme explosie.”