Karel de Grote wordt tot de belangrijkste vorsten uit de geschiedenis gerekend. In 771 werd hij koning van het Frankische rijk, waar ook de Nederlanden bij hoorden. Door voortdurende oorlogen en veroveringen wist hij zijn rijk uit te breiden met grote delen van Noordwest- en Zuid-Europa. Op kerstdag van het jaar 800 werd Karel door de paus tot keizer over het Westen gekroond. Hij ‘leende’ delen van zijn enorme rijk uit aan vazallen (leenheren), die hem hielpen bij het beheer en hem van advies voorzagen. Zij leenden op hun beurt weer delen van hun grondgebied uit aan achterleenmannen, zo was er sprake van een duidelijke bestuurlijke hiërarchie. Overal in zijn rijk had Karel ‘paltsen’ (paleizen), waartussen hij voortdurend reisde om zaken te regelen met zijn plaatselijke leenmannen. Waarschijnlijk lag één van zijn paltsen in Nijmegen, de Valkhof genaamd. Tijdens zijn laatste levensjaren vestigde Karel zich permanent op zijn palts in Aken, de basis voor de huidige Dom van Aken. Toen hij in 814 overleed, vond hij hier tevens zijn laatste rustplaats. Zijn graf is nog altijd in de kathedraal te bezichtigen.
25 december 0800
Karel de Grote tot keizer gekroond
In de middeleeuwen heerste Karel de Grote over een groot Europees rijk, waar het huidige Nederland ook toe behoorde. Op kerstdag van het jaar 800 werd Karel door de paus tot keizer over het Westen gekroond.